Bylage 11
II. Toestand der werken.
I. Beheer.
In de samenstelling’ der Commissie van Bijstand in het
beheer der Duinwaterleiding werd gedurende het verslag
jaar geen wijziging gebracht. Met den Wethouder voor de
Gemeentebedrijven, den Heer A. C. A. van Vuuren, als
voorzitter, bleven de heeren J. J. Verburg, W. A. T. de
Meester, J. A. H. W. Cramer en C. Vrolijk als leden der
Commissie zitting hebben.
VERSLAG omtrent den toestand van de werken en
den uitslag van de exploitatie der Duinwaterlei
ding van ’s-Gravenhage over het dienstjaar 1922.
a. Watervang.
Blijkens de dagelijksehe waarnemingen, op het Pompsta
tion gedaan, bedroeg in het verslagjaar de atmosferische
neerslag ter plaatse 688,8 m.M. (in 1921: 477,3 m.M. en in
1926: 538,3 m.M.) met een maximum, gedurende een kalen
dermaand, van 89 m.M. in Augustus en een maximum, bin
nen één etmaal, van 27 m.M. op 2 Februari. Onderscheidde
1922 zich dus gunstig van zijn beide voorgangers, doordat
het gemiddelde van den regenval gedurende het tijdvak der
laatste 46 jareu (686,8 m.M.) in het verslagjaar zelfs iets
overtroffen werd, het bracht niettemin slechts een gering
herstel van de aanmerkelijke daling, welke zich tijdens de
jaren 1920 eu 1921 ten aanzien van het gemiddelde grond
waterpeil heeft voorgedaan. Als globale uitkomst van een
vergelijkend onderzoek der waterstanden in de peilputten
kan aangenomen worden, dat in het tweejarig tijdvak
19201921, als gevolg van den geringen neerslag, de grond
waterstand gemiddeld 64 c.M. is gedaald en dat in den loop
van het verslagjaar een stijging van gemiddeld 10 c.M. is
ingetreden.
Het was daarom, evenals in de voorgaande jaren, noodig,
dat van 23 Mei tot 23 September, t.w. gedurende de periode
van groot watergebruik, nabij put XXII der hoofdader een
hulp-pompinstallatie in werking was, door middel waar
van mèèr water aan het achterste gedeelte der watervang
onttrokken en in de transportleiding naar de verzamelkom
gestuwd kou worden. Aangaande den waterstand in de ver-