16 5 VERSLAG GEM. HAVENDIENST. Zooals echter te verwachten was, bleef het aantal der aan de haringvisscherij deelnemende vaartuigen ver be neden dat van het vorige jaar, terwijl toen zelfs reeds een niet gering deel der vloot niet aan de haringvisscherij deelnam. Gezien den hierboven uiteenigezetten toestand, kon dit geen verwondering wekken. Ook kon men, in verband met de ontzettende daling van de mark en de vrijwel alge- heele ontreddering van Oost-Europa, geen goede prijzen voor het product verwachten. Wel hoopte men, dat men bij beperkte aanvoeren kans zou zien, de vangst te ver knopen voor een deel in het binnenland en voor het overige naar België en Amerika. bij wijze van hoofdelijke aansprakelijkheid. Nu deed zich echter het geval voor, dat door de slechte uitkomsten der haringvisscherij in de jaren 1920 en 1921 een groot aantal reederijen niet aan hare verplichtingen uit hoofde van hare deelname aan de combinatie kon voldoen, zoodat het ge volg hiervan was, dat de financieel krachtiger reederijen door deze bepalingen niet alleen haar eigen deel van het verlies te dragen kregen, doch ook dat der andere. Indien hierin niet werd ingegrepen was het te voorzien, dat een groot aantal reederijen zou moeten liquideeren en was de twijfel gewettigd, of er nog wel een reederij zou kunnen blijven bestaan. Gelukkig echter leende de Regeering een gewillig oor aan de klachten der visscherijbedrijven en werd, met mede werking der Staten-Generaal, den 22en Maart een crediet gevoteerd van f 650.000,—. Door het verleenen van dit cre diet kon de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden der haringcombinatie veranderd worden in een individueele aansprakelijkheid, aangezien de Regeering garant bleef voor de reederijen, welke niet in staat waren haar aandeel in het verlies onmiddellijk te voldoen, terwijl de reederijen, welke hiertoe wel in staat waren, maatregelen konden treffen om haar aandeel te betalen en dan van alle verdere aansprakelijkheid waren ontheven. Hoewel door de aanneming van dit crediet de haring- vischerij nog niet als gered kon worden beschouwd, was daardoor wel het meest imminente gevaar, hetwelk haar bedreigde, n.l. de consequenties, voortvloeiende uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de deelnamen aan de combinatie, afgewend en konden de reederijen, welke hier aan hadden deelgenomen, een juist overzicht krijgen van haar toestand, hetwelk uit den aard der zaak niet mogelijk was, zoolang de hoofdelijke aansprakelijkheid gehand haafd bleef.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1922 | | pagina 454