55
Het personeel van en verdere mededeelingen betref
fende de Brandweer worden vermeld in het verslag
van den Commandant, opgenomen onder de bijlagen
van dit verslag als no. 22.
Van de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming
van dieren ontvingen wij o.m. de volgende mede
deelingen
Het bestuur is samengesteld als volgt: Mr. N. Cramer,
voorzitter; Mej. S. Groshans, ondervoorzitster; Mr. J.
voor zoover visseherü vaartuigen betreft, uit 18 stoom-
<>f motorschepen. 193 zeilloggers en één loggerbom, en
voor zoover kustvisschersvaartuigen betreft, uit 30 zee-
en kust- en uit 32 kustvisschersvaartuigen.
Volgens de administratie der aanmonstering, namen
aan de sch robnet visseherü deel: 49 zeevisschersvaartui-
gen (tegen 53 in 1921), en aan de haringvisscherij 137
zeevisschersvaartuigen, (tegen 179 in 1921).
Voor de uitoefening der kustvisscherij werden uitge
reikt 581 consenten, tot een bedrag van f 290,50, dat in
’s Rijks kas werd gestort.
Voor de schrobnetvisscherij werden aangemonsterd
392 zeelieden, en voor de haringvisscherij 1918, (te zamen
2310), van wie 2209 te Scheveningen woonachtig waren,
en 101 elders.
Het getal analphabeten onder hen bedroeg 6, van wie
5 Scheveningers waren en een uit ’s-Gravenhage kwam.
Op 26 Januari 1922 strandde nabij Hoek van Holland
de vlet, gemerkt SCH 9, welke is stukgeslagen; de beide
opvarenden werden gered.
Eveneens strandde op 20 Mei 1922 de botter, gemerkt
SCH 160, nabij Scheveningen, (de opvarenden werden
gered), terwijl op 11 Juli 1922 de kotter, gemerkt SCH
142, in de buitenhaven te Scheveningen strandde en ver
loren ging. Ook van dit vaartuig werden de opvarenden
gered.
Op 12 November 1922 is van de SCH 329 de schepeling
M. den Heijer, bij het doen van zijne natuurlijke be
hoefte, over boord gevallen en in zee verdronken.
Tengevolge van het ongemonsterd ter visseherü gaan,
is niet met juistheid op te geven, met hoeveel vaartui
gen het bedrüf werd uitgeoefend en hoe sterk de be
manning was, die daaraan deel nam.