20
16
VERSLAG BOÜW- EN WONINGTOEZICHT.
X. Hinderwet.
Het aantal in 1922 behandelde aanvragen voor het op
richten of uitbreiden van inrichtingen, als bedoeld in art. 2
der Hinderwet, bedroeg 235.
Een overzicht is gegeven in den navolgenden staat. De
tusschen geplaatste getallen betreffen gemeentelijke
inrichtingen; die tusschen betreffen Rijksinrichtingen.
Beide zijn in de hoofdgetallen begrepen.
Indien de onttrekking gepaard ging met verhuizen van
de bewoners, werd steeds als voorwaarde gesteld, dat deze
eene andere woning moesten betrokken hebben, alvorens
de toestemming van kracht werd. Bij de onttrekking van
woningen, waarvan een tekort in de gemeente is, werd in
den regel ais voorwaarde gesteld het bouwen van nieuwe
woonruimte of het storten van een bedrag in het Woning-
bouwfonds.
Het te storten bedrag werd berekend naar de geldende
premieregeling van het Rijk.
Over 1922 werd f 11982,in het fonds gestort.
Voor de toepassing van art. 8c, tweede en derde lid van
de Woningnoodwet wordt verwezen naar Hoofdstuk III.
Art. 8c van de Woningnoodwet wordt vooralsnog onmis
baar geacht om te voorkomen, dat de huurder van eene
woning van beperkte huurwaarde dakloos wordt, indien de
eigenaar aan de woning eene andere bestemming wil geven
en voorts ook om onwillige eigenaren op korten termijn te
kunnen dwingen in het onderhoud van hunne huurwonin
gen te voorzien.
Voor de toepassing van art. 8d der Woningnoodwet be
stond geen aanleiding, omdat in voldoende mate bouwvak
arbeiders en materialen beschikbaar waren.