20
18
Een beroep, ingesteld in 1921, werd dit jaar bij Koninklijk
Besluit ongegrond verklaard.
In 3 gevallen werden op grond van art. 17 aan den con-
cessionnaris nieuwe voorwaarden opgelegd.
Wegens het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden
werden 2 vergunningen op grond van art. 20 ingetrokken.
In den loop van het jaar werden verschillende aan
vragen ontvangen tot opslag van kleine hoeveelheden ben
zine in ondergrondsche voorraadketels in of bij auto-
garages.
De ketels zijn van een inhoud van 1000 tot en met 6000
liter en zijn door eene buisleiding verbonden met een pomp,
welke geplaatst is in- of voor de garage.
Het totstandkomen van dergelijke inrichtingen wordt
zeer toegejuicht, omdat het bewaren en het aftappen van
benzine op deze wijze minder gevaren opleveren dan bij
gebruik van bussen en vaten, zooals vroeger algemeen het
geval was.
De vulling van de ketels geschiedt tot nu toe uit vaten,
hetgeen gevaar kan opleveren. Het is te verwachten, dat
binnen niet te langen tijd de wensch kenbaar gemaakt zal
worden de vulling van de ketels te doen geschieden uit
automobiele tankwagens, waardoor alle gevaar, aan de
vulling verbonden, zal worden weggenomen.
Het rijden van tankwagens met benzine door de straten
kan dan echter weer gevaar opleveren, hetgeen vermin
derd, zoo niet weggenomen kan worden, door doelmatige
inrichting van die wagens en door voorschriften, omtrent
het gebruik.
Teneinde dit vraagstuk in zijn geheel te kunnen over
zien, heeft de Minister van Arbeid de z.g. Benzinecommissie
ingesteld, welke vermoedelijk in 1923 een rapport zal uit
brengen, hetwelk den Gemeentebesturen tot leiddraad zal
kunnen dienen bij het geven van vergunningen en het stel
len van voorwaarden.
Voor den opslag van groote hoeveelheden petroleum en
benzine zijn belanghebbenden verwezen naar het Laak
kwartier, waar zij grond in erfpacht hebben gekregen op
zoodanige voorwaarden, dat, ongeacht de Hinderwetsver-
VERSLAG BOUW EN WONINGTOEZICHT.