29
23
VERSLAG VAN DEN KEURINGSDIENST VAN WAREN.
E. Brood.
De controle op brood werd in het begin van dit jaar in
de gemeente ’s-Gravenhage op dezelfde wijze voortgezet
als tot heden gebruikelijk was. Dit toezicht steunde op de
gemeentelijke broodverordening van 1915.
De Regeeriug heeft van haar recht, toegekend bij art. 14
en art. 15 der Warenwet 1919, voor het eerst gebruik ge
maakt voor het voornaamste onzer voedingsmiddelen, n.l.
het brood. Zij heeft in het besluitvan 25 April 1922, Stbl. 221,
een aantal voorschriften neergelegd, waarin niet alleen
eischen zijn aangegeven, waaraan het brood zelf moet vol
doen, maar ook eischen met betrekking tot zijne bereiding,
behandeling, verpakking en vervoer.
De naam „melkbrood” mag uitsluitend gegeven worden
aan brood, dat bereid is uit een deeg van tarwebloem, aan
gemaakt met melk (volle melk), waaraan ten hoogste 10
water is toegevoegd. Ter onderkenning van waterbrood is
voorgeschreven, dat melkbrood voorzien moet zijn van een
merk, dat in het brood zelf is aangebracht en dat bestaat
uit ten minste 4 c.M. hooge en voor den kooper duidelijk
leesbare hoofdletters „M.B.” Aangezien geëiseht wordt, dat
de letters „M.B.” duidelijk leesbaar zijn, verdient het aan
beveling, deze aan te brengen als zoogenaamde lijnletters
en niet als prikletters, omdat deze laatste letters, welke in
het deeg worden aangebracht, bij het bakken van het brood
verloren gaan, maar ook omdat zij na het bakken in het
brood zijn aan te brengen, wat met lijnletters niet mogelijk
is. Aanstonds nadat het Broodbesluit was verschenen, is
door den dienst een circulaire opgesteld en daarvan aan
eiken bakker, die in het keuringsgebied ’s-Gravenhage een
broodbakkerij drijft, een exemplaar door een keurmeester
uitgereikt, terwijl tevens aanteekening is gehouden van
den datum der uitreiking. Op deze wijze werkende, kon
worden aangenomen, dat geen bakker onkundig was van
de rijksvoorsehriften en kon met het toezicht op brood een
aanvang worden gemaakt.
De controle op het gehalte aan droog brood in het Brood
besluit gesteld, gaf over het algemeen vrij bevredigende
resultaten, zoowel bij gebuild (witbrood) als ongebuild
tarwebrood (bruinbrood). Aan 93 bakkers moest een waar
schuwing worden gegeven, omdat bij onderzoek bleek, dat
de hoeveelheid droog brood iets lager was dan in het
Broodbesluit was aangegeven. Bij roggebrood daarentegen
waren de uitkomsten van het onderzoek niet zoo gunstig.
Bij bijna alle bakkers was de hoeveelheid droge stof van