10 a. Watervang. De vermeerdering van de regenhoeveelheden, welke sedert het bq uitstek droge jaar 1921 intrad, zette zich gedurende het verslagjaar krachtig voort, zooals blijkt uit de uitkomsten van de dagelijksche neerslagwaarnemingen, op het Pomp station gedaan, zijnde in 1921, 477,3 m.M. in 1922, 688,3 m.M. en gedurende het verslagjaar 876 m.M. Het gemiddelde over het tijdvak der laatste 47 jaren t.w. 690,8 m.M. werd dus in 1923 aanmerkelijk overschreden. In het verslagjaar bedroeg het maximum van een kalender maand 137,7 m.M. in October, het maximum binnen een etmaal 28,4 m.M. op den Hen van die maand. Deze betrekkelijk hooge regenval had tengevolge, dat, nadat over het vorige verslagjaar de gemiddelde stijging van de waterstanden der peilputten ongeveer 10 c.M. bedroeg, die putten over 1923 een rijzing van het bovengrondwater vertoonden van gemiddeld 64,4 c.M. Daarmee gepaard ging in den nazomer een verhooging van de waterstanden in de verzamelkom (zie bijlage I). Evenals in vorige jaren bleek het wenschelijk gedurende de periode van grooter watergebruik, en wel van 30 April tot 17 September, een hulppompinstallatie naby put XXII der hoofdader in bedrijf te hebben, door middel waarvan mèèr water aan het meest afgelegen deel der watervang ont trokken en door de transportleiding naar de verzamelkom gebracht kon worden, dan anders mogelyk was geweest. Werd in het vorige jaarverslag vermeld, dat van de rond 400 draineerputten in de watervang ruim 80 stuks buiten working gesteld waren, om een ongewenschte stijging van het chloorgehalte ter plaatse van die bronnen tydig te verhin deren, in den aanvang van 1923 moest het laatstgenoemde aantal tot ongeveer 100 worden opgevoerd. In de 2de helft van 1923 kon echter een dertiental dezer draineerputten zonder bezwaar heropend worden. Het onderzoek naar het chloorgehalte van het w'ater, aan de diepboringen onttrokken, had ook dit jaar geregeld plaats door den Keuringsdienst van Waren voor het gebied ’s-Gravenhage (Directeur: dr. J. D. Filippo). De uitkomsten van dit onderzoek toonden by voortduring aan, dat ter plaatse, waar de hoofdader betrekkelijk dicht tot de zee nadert, een minder sterke draineering in het belang is van een goede exploitatie der watervang. Dat de beschikking over de terreinen van Meijendel in de naaste toekomst daaraan ten goede zal komen, behoeft II. Toestand der werken. VERSLAG DER DUINWATERLEIDING. i

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1923 | | pagina 269