2
31
Algemeene beschouwingen.
I.
In de werkwijze van den dienst werd dit jaar geenerlei
verandering van beteekenis gebracht, dienaangaande kan
dus verwezen worden naar hetgeen in vorige jaarverslagen
is meegedeeld.
De Regeering heeft van de bevoegdheid, haar toegekend
bij artt. 14 en 15 der Warenwet, tot heden een zeer spaarzaam
gebruik gemaakt. Tot nog toe is alleen in de Staatscourant
een Broodbesluit onder meer aangevend de eischen
waaraan brood moet voldoen verschenen. Het toezicht
op alle andere waren steunt nog steeds, evenals ten tyde
dat wij nog niet in het bezit van een Warenwet waren,
hoofdzakelyk op art. 2 der gemeentelijke keuringsverorde-
ningen, dat voorschrijft, dat een waar moet zijn deugdelyk
van samenstelling en verkeeren in deugdelijken toestand.
De beoordeeling daarvan is niet altyd gemakkelijk en wordt
dus ook thans nog geheel overgelaten aan het inzicht van
den Directeur van den Keuringsdienst, die, zoo de belang
hebbende zich met zyn opvatting niet vereenigt, de zaak
aan den rechter ter beslissing kan voorleggen. Handel en
industrie hebben dus sedert de vaststelling der Warenwet
niet een grootere rechtszekerheid gekregen en dit was tocli
een van de voornaamste redenen, waarom de Warenwet in
het leven werd geroepen. Dat door de Regeering van hare
bevoegdheid tot heden zoo weinig gebruik is gemaakt, moet
worden betreurd, omdat conflicten, die zich hier en daar
voordoen, zouden kunnen worden vermeden, althans tot een
zeer gering aantal teruggebracht. Vermeerdering van kosten
brengt de uitvoering van Koninklijke besluiten met uit
zondering misschien van een melkbesluit niet mee.
Het is te hopen dat in 1924 hierin verandering komt.
Mocht dit niet het geval zyn, laat dan de Regeering den
gemeenten wederom het recht toekennen zelf strafverorde
ningen op waren te maken, welke zouden komen te vervallen,
zoodra bij Koninklijk besluit eischen aan die waren gesteld
waren.
VERSLAG VAN DEN KEURINGSDIENST VAN WAREN.