4 van 19 December 1924 vereenigde de Hooge De „huurder” weigerde uu de betaling, waarom hij daar voor in rechte werd aangesproken. In zijn conclusie van antwoord ontkende de procureur van den huurder, dat deze tegenover de Gemeente rechtsgeldig was verbonden, zich daarbij beroepende op de niet naleving van art. 138 der Gemeentewet, dat grootere preciseering zou vorderen dan door bet besluit van den Gemeenteraad van 12 Mei 1919 wordt betracht, terwijl hij daarnaast de artt 70 en 179a der Gemeentewet geschonden achtte door de overdracht van macht van Burgemeester en Wethouders op de Stichting „Centraal Woningbeheer”, opgericht krachtens Raadsbe sluit van 4 April 1921, gewijzigd bij Raadsbesluit van 4 Juni 1921 en aldus gewijzigd goedgekeurd bij besluit van Gede puteerde Staten van Zuid-Holland van 18 Juli 1921. Ein delijk werd nog betoogd, dat het besluit van 12 Mei 1919 en de machtiging van Burgemeester en Wethouders slechts een eenmalige verhuring kunnen betreffen, (ook al is de draagwijdte daarvan anders bedoeld) waarom hij als vol gend huurder daaraan niet wettig zou zijn gebonden. Door de rechtbank alhier zag de huurder zich in het on gelijk gesteld bij vonnis van 24 Juni 1924. Ten einde zoo spoedig mogelijk de beslissing van den Hoogen Raad te vernemen, werd door de procureurs van partijen van toelichting en bestrijding van het tegen dit vonnis gerichte cassatie-beroep afgezien. Op 7 November 1924 nam de Advocaat-Generaal bij den Hoogen Raad con clusie in deze zaak en bracht daarbij de volgende hoofd punten naar voren: Een Raadsbesluit tot het verhuren van gemeente-eigen- dommen, waarbij de Raad zich bepaalt tot het vaststellen van den minimum-huurprijs en den maximum-huurtijd, zonder dat daarbij alle bepalingen der te dien aanzien te sluiten huurovereenkomsten worden vastgesteld, voldoet aan den bij art. 138 der Gemeentewet voor de geldigheid van zoodanig besluit gestelden eisch. Zoodanig Raadsbesluit wordt, als betreffende eene burgerrechtelijke handeling, niet beheerscht door de voor schriften van de artt. 70 en 179a der Gemeentewet omtrent de uitvoering van verordeningen en besluiten van den Raad. Derhalve is de Gemeenteraad bevoegd eene Stichting in het leven te roepen, waaraan het voeren van het beheer en de exploitatie, met name de verhuring, het innen der huren, het vorderen van ontruiming en de administratie van aan de Gemeente toebehoorende woningen wordt opgedragen. In zijn arrest 1 8 VERSL, VAX DE STICHTING CENTRAAL WONINGBEHEER.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1924 | | pagina 679