18 21 VERSE. VAN DE STICHTING CENTRAAL WONINGBEHEER. Worden de kosten van ontsmetting- van nieuwe gemeen- tewoningen met eenige blijmoedigheid gedragen, zulks in de overtuiging, dat men juist hierdoor erger voorkomt, anders staat het ten opzichte van die van ontsmetting van oude woningen. Deze tussehen woningen van particulieren verspreid liggende woningen kunnen in den regel na ont smetting 'bezwaarlijk rein gehouden worden, daar de om geving en de wijze van bewoning herhaaldelijk tot besmet ting aanleiding geven- De vraag is dan ook gerezen, of de kosten van het cya- neeren van dergelijke woningen wel ten laste van de exploitatie dier woningen mag worden gebracht, daar een dergelijke ontsmetting een gemeenschapsbelang en niet in de eerste plaats in het belang van den exploitant is. Door Burgemeester en Wethouders is daarom in 1923 be paald, dat de kosten van ontsmetting van nieuwe gemeente- woningen ten laste onzer Stichting komen, doch dat die van zuivering van oude gemeentewoningen dan alleen op rekening van de Stichting worden gebracht, zoo het Be stuur zulks in het belang der exploitatie noodig en ver antwoord acht. Nadien is mede door Burgemeester en Wethouders voor geschreven, dat de kosten van het zuiveren van het huis raad, lijf- en beddegoed van bewoners van oude woningen, vóórdat deze naar een nieuwe gemeentewoning verhuizen, voor zoover deze kosten niet op de bewoners worden ver haald, voor de helft ten laste van „Centraal Woningbeheer” en voor de andere helft ten laste van den Gemeentelijken Reiniging»- en Ontsmettingsdienst komen. Werden in 1923 in totaal 5 oude woningen ontsmet, in 1924 was dit aantal 7. De kosten daarvan bedroegen f 288,25 voor het jaar 1923 en f 347,94 voor 1924. In verband met het groote aantal in den laatsten tijd afgebroken woningen (waarvan een groot percentage met ongedierte besmet was) moge hier worden opgemerkt, dat de afbraak van oude besmette woningen de besmetting van andere woningen in de hand werkt. Eerstens door het ge bruik elders van met wandluizen bezette afbraakmaterialen en in de tweede plaats door overbrenging op hunne klee- dingstukken door met de afbraak belaste werklieden. Ook in de naaste toekomst zal nog een groot aantal oude panden moeten worden afgebroken. Het ware o.i. niet ver antwoord dit op den tot dusverre gebruikelijken voet te doen geschieden. Alleen door verbranding ter plaatse van het van de afbraak afkomstige houtwerk zou verspreiding der besmetting kunnen worden voorkomen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1924 | | pagina 696