10
22 VERST.AG DIENST VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.
Enkele andere geschenken vindt men hieronder vermeld.
Aangekocht werd een schilderij van M. Wiegman, „Water
molen te Fleury”.
Ook de verzameling beeldhouwkunst kon met eenige
belangrijke stukken uitgebreid worden, wat te meer van
beteekenis is, daar deze kunstuiting in den laatsten tijd
in ons land zeer aan kracht gewonnen heeft. Aangekocht
werd een hardsteenen groep „Omarming” van Hildo Krop,
zeer gesloten van vorm en streng van opbouw, uiterst
sober in uitvoering, maar zeer gevoelig’. Dan een bronzen
kop van John Raedecker, een zelfportret, met een analoog
streven naar uiterste vereenvoudiging maar sterke en in
de groot-geh ouden vormen, rustige werking.
Uit het Bruikleen H. P. B. moge nog genoemd worden
het buitengewoon nobele, en strak-monumentale rendier
van denzelfden meester, in hout uitgevoerd.
Van J. Mendes da Costa werd een van diens vroege en
zeldzame terra-cotta figuurtjes, een zittende Orang-Oetang,
Baby, aangekocht. De Heer d’Audretsch was zoo vriende
lijk drie gietvormen van kleine dierfiguurtjes van Hildo
Krop af te staan. (Zie voor de Volledige lijst der aan
winsten de Bijlage hierachter).
Gelijk met de Israëls-tentoonstelling werd een aantal
schetsbladen en studies (vnl. in waterverf) van de kort
te voren overleden C. N. Storm van ’s Gravesande uit diens
nalatenschap en een keuze uit het graphische werk en de
teekeningen van Th. van Hoytema tentoongesteld, deze
laatste naar aanleiding van de verwerving (in bruikleen
van het Rijk) van een viertal lithographische steenen van
den meester.
Nieuwe lijsten werden aangebracht om het schilderij van
Chr. Bisschop „Vischvrouw”, om het groote bloemstiUeven
en het zelfportret van Vincent van Gogh en „de Dag”
van Hodler.
Een zwaar verlies werd geleden doordat uit het bruik
leen H. twee der belangrijkste werken, het landschap met
hooibergen en cypressen van Gauguin en het landschap
van Cézanne teruggenomen werden. Gelukkig konden de
andere werken uit deze verzameling, o. a. de bijzondere
Picasso, de van Goghs en het jongenskopje van Cézanne
nog behouden blijven.
Na afloop der tentoonstellingen kon bij de nieuwe op
stelling nog sterker dan tot dusverre aan de chronologi
sche volgorde vastgehouden worden. De eerste zaal brengt
nu bijna uitsluitend werk dat aan de periode van de
Haagsche school vooraf is gegaan, de tweede zaal brengt
meerendeels vroegere en kleinere werken uit die school.