14
2
III. TOESTAND DER WERKEN.
a. Watervang.
Regenval.
Toestand der
nieuwe duin-
terreinen.
Onteigening
Meüendel c.a.
Waterstand
verzamelkom.
de hoofdader en in sprank H. De uitkomsten daarvan konden
geen aanleiding geven van de 79 afgesloten putten er weer open
te zetten. Dit blijft wijzen op de wensehelijkheid, de wateront-
trekking in de het dichtst bij zee gelegen deelen der hoofdader
te beperken.
Mede met het oog hierop is als een gebeurtenis van groot
belang te vermelden, dat op 25 September 1925 de arrondisse
mentsrechtbank te ’s-Gravenhage vonnis wees in zake de ont
eigeningsprocedure van Meijendel c.a., tegen welk vonnis geen
cassatie werd aangeteekend. Sedert dien bestaat de zekerheid,
dat het waterwingebied landwaarts kan worden uitgebreid, zoo
wel van belang in verband met de steeds toenemende behoefte
door de steeds voortschrijdende uitbreiding der Residentie, als
met het oog op den bovenaangeduiden toestand van het westelijk
van de hoofdader gelegen deel der prise d’eau.
De nieuwe terreinen, met een oppervlakte van 412 H.A., wer
den, overeenkomstig de van den aanvang af op den voorgrond
staande bedoeling, bij dit bedrijf ingebracht. Daar deze duin-
terreinen en de daarop voorkomende houtopstand bij den eigen
domsovergang in verwaarloosden toestand verkeerden, kon het
herstel hiervan, waarmede inmiddels een begin gemaakt werd,
nog slechts een voorloopig karakter dragen.
Met de eigenaars van terreinen, ter grootte van ongeveer
Chlooronderzoek
afgesloten put- ingesteld op water, ontleend aan elk van de draineerputten in
ten.
De regenval in 1925 was 841 m.M., tegen 794 m.M. in 1924. Bij
een gemiddelden neerslag over de laatste 49 jaren van 696 m.M.
is derhalve ook het verslagjaar tot de natte jaren te rekenen.
Als gevolg hiervan en van de omstandigheid, dat in de
laatste vier maanden veel regen viel (418 m.M.), was het gemid
delde der bovengrondwaterstanden op 1 Januari 1926 hooger dan
een jaar te voren, en wel bijna 17 c.M., zoodat het herstel van de
aanmerkelijke daling, welke zich tijdens de jaren 1920 en 1921
ten aanzien van het grondwaterpeil voordeed, zich kon voort
zetten. Het gemiddelde van de waterstanden in de verzamelkom
was 0.86 M. D.P., derhalve 7 c.M. lager dan in het voorgaande
jaar (vgl. Bijlage No. III).
Overigens bedroeg in 1925 het maximum van den regenval
in één kalendermaand 157 m.M., n.l. in September en het maxi
mum binnen één etmaal 33 m.M., n.l. op den lOen van die maand.
Ook gedurende dit jaar werd tweemaal een chlooronderzoek
VERSLAG DER DUINWATERLEIDING.
L