19
2
II. VISSCHERSHAVEN.
Scheepvaart.
terwijl bedoeld percentage voor het personeel der binnenhavens
en vaarten ongeveer 3 bedroeg. Voor 1924 waren deze cijfers
resp. 4,4 1,3 en 3,2 Het totaal uitbetaalde ziekengeld
bedroeg f 1.746,24.
Evenals gedurende de voorgaande jaren, werd de dienst van
de havengaarders bij verlof of ziekte waargenomen door den
havengaarder, belast met de controle, terwijl dit voor het overige
personeel geschiedde door noodhulppersoneel, hetwelk op een
enkele uitzondering na, betrokken werd uit het reserve- en op
wachtgeld gesteld gemeentepersoneel.
1924
1923
1922
1921
7322
5912
5478
6376
tegen in
Op 1 Januari 1925 lagen in de haven de volgende vaar
tuigen: 10 motorloggers, 90 loggers, 12 motorschokkers, 11
schokkers, 33 garnalenbooten en vletten, 4 sleepbooten, 2 zand
zuigers, 1 baggermachine, 4 onderlossers en 1 motorredding-
boot, in totaal 168 vaartuigen.
In het geheel kwamen hier binnen:
6597 vaartuigen, totaal netto-inhoud 374.634 M3.
480.867
479.573
354.365
347.499
Een specificatie der in 1925 binnengekomen vaartuigen geeft
de als bijlage A opgenomen staat.
Op 31 December 1925 lagen in de haven: 13 motorloggers,
64 loggers, 10 motorschokkers, 9 schokkers, 23 garnalenbooten
en vletten, 4 sleepbooten, 2 zandzuigers, 1 baggermachine, 4
onderlossers en 1 motorreddingboot.
Behalve een motorschokker uit Maassluis behoorden alle
binnenliggende visschersvaartuigen tot de Scheveningsche vloot.
Volgens de naamlijst der Nederlandsche Reederijen en
Haringschepen, bijgewerkt tot 1 Juni 1925, bestond de Scheve-
ningsehe vloot uit 1 stoomschip, 15 motorloggers en 166 loggers,
totaal 182 vaartuigen.
Van deze vaartuigen waren op 31 December nog in zee 1
stoomschip en 2 motorloggers, zoodat 43 van de vloot in deze
haven oplegde en 57 in andere havens, voornamelijk Vlaar-
dingen.
De vermeerdering van het aantal in andere havens opge
legde vaartuigen zal moeten worden toegeschreven aan het
feit, dat de grootere diepte van de buitenhaven oorzaak is, dat
VERSLAG GEM. DIENST VAN HAVEN- EN MARKTWEZEN.