30 59 candidaten vorm (taalfouten, interpunctie), inhoud en stijl zeer veel te wenschen overlieten. De examinatoren voor Aardrijkskunde klaagden eveneens over slordigheid (het niet schrijven van een hoofdletter aan het begin van Aardrijkskundige namen) en onnauwkeurigheid (het verkeerd lezen van een vraag en onnauwkeurig beantwoorden daarvan). Zij maakten tevens de opmerking, dat de vraag over het klimaat over het geheel zeer onvoldoende en vaak zelfs fou tief was beantwoord. Overigens gaven de verkregen resultaten geen aanleiding tot opmerkingen. Het gering aantal geslaagden moet voor een groot gedeelte hieraan worden toegeschreven, dat, behoudens aan de enkele candidaten, over wie geen gegevens werden verschaft, het examen uitsluitend afgenomen wordt aan candidaten, die door het Hoofd hunner school ongeschikt en (of) onbekwaam geacht worden het Middelbaar Onderwijs te volgen. In de eindvergadering der Commissie wezen enkele leden er op, dat het K. B. van 25 Juni 1920 (Stbl. 316) wederom bleek te beperkende bepalingen te bevatten. Immers op grond van ge noemd K. B. moesten ook nu weer candidaten worden afgewezen, die wellicht bruikbare leerlingen zouden blijken, daar zij op het examen voor de vakken Rekenen, Nederlandsch, Aardrijkskunde en Geschiedenis achtereenvolgens de eindcijfers 9, 4, 6, 8; 8, 5, 6, 5; 8, 4, 7, 7 behaalden. Vorige examencommissies hebben dergelijke ervaringen op gedaan. Tot heden bleef echter de noodzakelijke wijziging van het K. B. achterwege. De Voorzitter zal bij den nieuwen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen stappen doen om verandering in dezen te verkrijgen. Een der leden wenschte bij de beslissing over den uitslag van het examen de cijfers en de adviezen der schoolhoofden buiten beschouwing te laten. Andere leden betoogden daarentegen, dat het veel beter zou zijn, de beslissing over de toelating geheel te leggen in handen van een commissie uit vertegenwoordigers van het L. O., die voeling zouden moeten zoeken en houden met af gevaardigden van het M. O. en een eventueel toelatingsexamen zouden moeten afnemen onder toezicht van gecommitteerden uit den kring van het M. O. Eén lid wenschte een Commissie van Beroep, bestaande uit vertegenwoordigers van het L. O. en het M. O., aan welke de eindbeslissing zou zijn. Men kwam op deze punten niet tot overeenstemming en liet bet aan den voorzitter over, te beslissen of, en zoo ja op welke wijze, hij de gehouden besprekingen onder de aandacht van den VERSLAG OPENB. EN BIJZ. MIDDELBAAR ONDERWIJS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1926 | | pagina 877