35A
33
Brandgevaar en onvoldoende ventilatie in kapperszaken.
„Naar aanleiding van bovengenoemd schrijven heeft de
Gezondheidscommissie te ’s-Gravenhage de eer Uw College
mede te deelen, dat de daarin neergelegde conclusie haar
heeft teleurgesteld en zij zich met deze weerlegging van hare
bezwaren moeilijk kan vereenigen.
Het onderzoek, door de Sub-commissie ingesteld, bepaalde
zich tot enkele dameskapsalons, zonder eenige voorkeur ge
nomen uit het groote aantal van die zaken hier ter plaatse.
Het heeft de Commissie bevreemd, dat de desbetreffende
Gemeentelijke Dienst meende te kunnen volstaan met een
onderzoek in dezelfde zaken, om daaruit een conclusie te
trekken ten opzichte van den algemeenen toestand op dit
gebied. Dat de bevinding bij dit onderzoek niet altijd geheel
overeenstemde met die van de Commissie, had naar onze
meening geen reden mogen zijn om het onderzoek niet verder
uit te breiden dan de door onze Commissie genomen steek
proeven; wellicht waren dan meer gegevens verkregen over
den toestand van vele dameskapsalons, speciaal wat betreft
het in dezerzijdsch schrijven aangeduide brandgevaar.
De opmerking, dat gevallen van brand in kapperszaken
in deze gemeente tot de zeldzaamheden behooren, kan de
Commissie niet aanvaarden als argument tegen de nood
zakelijkheid van maatregelen ter voorkoming of beperking
van dit gevaar, waarvan het bestaan haars inziens niet kan
worden ontkend en dat door het nemen van eenvoudige voor
zorgsmaatregelen geheel te ondervangen is, o.a. door te be
palen, dat de automatische geysers niet mogen geplaatst
De Commissie ontving op 20 Maart antwoord op haar schrij
ven van 30 Augustus 1927 aan het College van Burgemeester en
Wethouders over brandgevaar en slechte ventilatie in dames
kapsalons, in het vorige jaarverslag vermeld. Dat antwoord
stelde te leur. Burgemeester en Wethouders waren van oordeel
na een onderzoek hunnerzijds te hebben ingesteld, dat de toe
stand in de dameskapsalons te dezer stede niet van dien aard
is, dat bijzondere maatregelen genomen moeten worden. Zij
meenden, dat het brandgevaar in deze zaken in het algemeen
niet grooter is dan in tal van woningen, waarin gebruik wordt
gemaakt van brandbare vloeistoffen als o.a. petroleum en
spiritus.
Na eene bespreking van deze aangelegenheid met den Direc
teur van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht, door wiens
dienst het onderzoek voor Burgemeester en Wethouders was
ingesteld, heeft de Commissie zich op 30 April 1928 andermaal
tot het College gewend met het volgende schrijven:
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.