J 1 2 werker in tijdelijken dienst bij het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf aanhangig gemaakt beroep betreffende ontslag wegens ongeschiktheid, nadat het Scheidsgerecht tevoren had beslist, dat het beroep, dat te laat was ingediend, in verband met de bijzondere omstandigheden, die aan het instellen van het beroep vooraf gingen, ontvankelijk was In beide gevallen verklaarde het Scheidsgerecht zich tot behandeling der beroepen onbevoegd. Een overzicht van de behandelde zaken gaat hierbij (bijlage I). Ten aanzien van de behandeling der hiervoren bedoelde zaken No. 7 en 8 zij het volgende opgemerkt. Zaak No. 1. Een controleur B. bij hef Gemeentelijk Electrisch Bedrijf was op grond van het in den staat vermelde feit door Burgemeester en Wethouders gestraft met niet-eervol ontslag uit den Gemeentedienst, ingaande 1 Juli 1929. In de zitting van 6 Juli 1929, waarin dit beroep werd behandeld, werd be sloten appellant in de gelegenheid te stellen zich psychiatrisch te doen onderzoeken. Het rapport van den psychiater leidde er toe, dat het Scheids gerecht zich dd. 14 September 1929 tot Burgemeester en Wet houders wendde met verzoek mede te deelen of dat College aanleiding vond om, hetzij een nader geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 51, 2e lid, letter c. van het Ambtenaren reglement te doen plaats hebben en naar den uitslag daarvan te handelen, hetzij het aan appellant verleend niet-eervol ontslag in te trekken en hem krachtens artikel 51, 4e lid van het Ambtenarenreglement wegens ongeschiktheid voor den Gemeente dienst te ontslaan. Burgemeester en Wethouders deden hierop bij schrijven van 24 September 1929 No. 22278, afd S. Z. aan den controleur de mededeeling, dat zij, na overweging van het rapport van den psychiater, geen termen hadden gevonden de opgelegde straf van niet-eervol ontslag te herzien, dat zij hem wegens het gepleegde feit, ook al mocht hij niet de bedoeling hebben gehad zich te verrijken, overigens ongeschikt achtten voor den Gemeentedienst en dat zij, wanneer het Scheidsgerecht geen termen mocht vinden het als straf opgelegd ontslag te bevestigen, voornemens waren hem, krachtens artikel 51, 4e lid van het Ambtenarenreglement, wegens ongeschiktheid uit den Gemeente dienst te ontslaan, ingaande 1 December 1929. Het Scheidsgerecht heeft daarop een eindbeslissing genomen in zijn vergadering van 21 December 1929 en besliste: a. betreffende de opgelegde straf: dat, met vernietiging van de door Burgemeester en Wet houders opgelegde straf van niet-eervol ontslag uit den Gemeente VERSLAG VAN HET GEMEENTELIJK SCHEIDSGERECHT.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1929 | | pagina 101