1 4 zoodat hij niet in een andere betrekking kon worden herplaatst. In verband hiermede verleenden Burgemeester en Wethouders hem bij besluit van 19 Juli 1929 No. 4047, Kabinet, afd. S. Z. met ingang van 1 September 1929 op grond van artikel 51, 4e lid van het Ambtenarenreglement wegens ongeschiktheid ontslag uit den Gemeentedienst. Naar aanleiding van deze beslissing deelde het Scheids gerecht d.d. 14 September 1929 aan Burgemeester en Wethouders mede, dat het geenszins in zijn bedoeling had gelegen een advies te geven over mogelijke ongeschiktheid en dat het niets anders had gedaan en willen doen dan in hoogste instantie een beslissing te geven over de aan appellant opgelegde straf. Het sprak daarbij het vertrouwen uit, dat Burgemeester en Wet houders hun gedragslijn nader zouden overwegen en dat Burge meester en Wethouders, indien zij van oordeel mochten blijven, dat betrokkene wegens ongeschiktheid moest w'orden ontslagen, dan de daarvoor in artikel 51, 4e lid van het Ambtenaren reglement voorgeschreven procedure zouden volgen. Burgemeester en Wethouders berichtten dd. 24 September 1929, dat zij, nu zij van het Scheidsgerecht hadden vernomen, dat het niet de bedoeling was geweest de uitspraak tegelijk als advies te doen dienen, bereid w’aren deze verklaring te aan vaarden en dan ook den weg te volgen, die van de zienswijze van het Scheidsgerecht het gevolg was. Naar aanleiding hiervan trokken Burgemeester en Wet houders in hun besluit van 25 Juni 1929 No. 4034, Kabinet, afd. S. Z., waarbij belanghebbende werd gestraft met niet-eervol ontslag en hun besluit van 19 Juli 1929 No. 4047, Kabinet, afd. S. Z., waarbij deze wegens ongeschiktheid uit den Gemeente dienst werd ontslagen, en tevens berichtten zij hem, dat zij voornemens waren hem krachtens artikel 51, 4e lid van het Ambtenarenreglement wegens ongeschiktheid ontslag uit den Gemeentedienst te verleenen. Het Scheidsgerecht bracht d.d. 4 November 1929 aan Burge meester en Wethouders advies uit, waarbij het in overweging gaf aan het voornemen tot ontslag uit den Gemeentedienst geen gevolg te geven, maar betrokkene alleen te ontslaan uit zijn betrekking van controleur B. en hem te werk te stellen in een betrekking van werkman of ambtenaar, waar hij onder toezicht werkzaam kon zijn. Naar aanleiding van dit advies besloten Burgemeester en Wethouders d.d 10 December 1929 belanghebbende ontslag te verleenen uit de betrekking van controleur B. bij het Gemeen- VERSLAG VAN HET GEMEENTELIJK SCHEIDSGERECHT.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1929 | | pagina 103