38
24
kwam het Burgemeester en Wethouders niettemin wenschelijk
voor, ook in de ontwerpen voor dien woningbouw een wijziging
aan te brengen.
De Commissie heeft gelet op het advies der betrokken
Sub-commissie op 31 Juli aan Burgemeester en Wethouders
laten weten, dat zij zich met de voorgestelde wijzigingen der
woningbouwplannen kon vereenigen. Zij heeft daaraan evenwel
de opmerkingen toegevoegd, dat zij den vorm van 5 bij 3 M.
voor de woonkamer, in de woningen voor onvolledige gezinnen,
niet gelukkig acht en den zeer lang gerekten vorm van den
binnenhof, op het aehterterrein aan den Westduinweg ontwor
pen, met een minimum-breed te van ó'A M., zich verbreedende
tot een maximum van 17 M., niet gunstig kon noemen. Dit
laatste bezwaar achtte zij in het onderhavige geval echter van
minder gewicht, gezien den aard van het woningtype en de
soort van bewoning.
Aan het plan tot verbetering van Oud-Scheveningen ten
Westen van de Keizerstraat, waarover de Commissie in 1928
van advies had gediend, heeft de Gemeenteraad in zijn zitting
van 6 December 1929 zijn goedkeuring gehecht.
D. Herziening der Bouw- en Woonverordening.
In het afgeloopen jaar zijn tweemaal voorstellen tot wijzi
ging der Bouw- en Woonverordening aan de orde gekomen.
Bij schrijven van 12 April vroegen Burgemeester en Wet
houders advies van de Commissie over voorstellen tot wijziging
der artt. 28, 31 en 89. De voorstellen hadden ten doel, het ver
krijgen van een behoorlijk verband tusschen hoogte en diepte
van de bebouwing eenerzijds en de diepte van het bouwblok en
de breedte der straat anderzijds op meer doeltreffende wijze te
verzekeren dan krachtens de geldende Bouw- en Woonverorde
ning het geval was. De daarin gestelde minimum-eischen waren
naar de tegenwoordige opvattingen in verschillende opzichten
niet meer voldoende, hetgeen ook zou blijken uit de practijk
van het bouwen, waarbij veelal verder zou worden gegaan dan
volgens de verordening strikt noodzakelijk was. De in het voor
stel opgenomen verscherpingen van de minimum-eischen der
verordening, die naar de meening van Burgemeester en Wet
houders in de toekomst een te intensieve bebouwing zouden
kunnen tegengaan, zouden alleen gelden voor den bouw aan
straten, aangelegd na 1 Januari 1930.
De voorstellen hielden in verhooging van het percentage
onbebouwd van 3/io tot */n> van het bouwperceel en verlaging
van de maximum-bouwhoogte van éénmaal de straatbreedte tot
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.