86
Visseherjj.
Fabrieken.
Nijverheid.
HOOFDSTUK XII.
NIJVERHEID. HANDEL EN SCHEEPVAART.
Kamer van Voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken wordt ver-
Koophandel en wezen naar het verslag dier instelling.
Een overzicht van den toestand der verschillende bedrijven
wTordt aangetroffen in de paragrafen 8 en 9 van het verslag
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Voor de beslissingen, krachtens de Hinderwet genomen
door het Gemeentebestuur, wordt verwezen naar blz. 8 van
het verslag van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht
(bijlage 23).
Het Departement ’s-Gravenhage der Nederlandsche Maatschappij
voor Nijverheid en Handel hield gedurende het jaar 1929 6 leden
vergaderingen. Cbm. -werden voordrachten gehouden over: koopen
op afbetaling; woeker; financiering van industrieele expansie;
de Gemeentefinanciën van 's-Gravenhage en het beheer van de
Gemeentelijke Bedrijven en Diensten; de voorziening in de kapi
taalbehoefte der industrie door of door bemiddeling van banken.
Voor de visscherij wordt verwezen naar bladz. 26 van
het verslag van den Gemeentelijken Dienst van Haven- en
Marktwezen (bijlage 31) en 10 van het verslag der Kamer
van Koophandel en Fabrieken.
Aan mededeelingen van den Waterschout is het volgende
omtrent de aanmonstering van scheepsvolk ontleend.
Voor de schrobnetvisscherij werden 40 zeelieden aange
monsterd en voor de haringvisscherij 1 424 man, waarvan 1 412
te Scheveningen en 52 elders woonachtig waren. Wegens desertie
werden 16 schepelingen vervolgd, waaronder 5 minderjarige.
Ten aanzien van 3 schepelingen wrerd toepassing gevraagd van
art. 402 van het Wetboek van Koophandel, om dezen tot den
verhuurden dienst te verplichten. Aangifte van overtredingen
met betrekking tot de Noordzee-conventie werd niet gedaan.
Voor zoover de Scheveningsche zeevisschersvaartuigen aan
gaat, kwamen ongelukken op zee niet voor.
422 consenten tot een bedrag van f211werden uitgereikt
voor de uitoefening van de kustvisscherij. Deze gelden werden
in 's Rijks kas gestort.
Ten gevolge van het ongemonsterd uitgaan ter zeevisscherij
van verscheidene schepen is niet met juistheid op te geven,
met hoeveel bemanning het zeevisschersbedrijf in 1929 werd
uitgeoefend, terwijl daardoor ook geen voldoende contróle kon
worden gehouden op het naar zee gaan van minderjarigen,
bedoeld bij de Arbeidswet, noch op jeugdige schepelingen, die
niet voldeden aan de Leerplichtwet.