12
16
Na verkregen machtiging van het Gemeentebestuur werd, na
mondelinge toelichting, in December 1926 een desbetreffend
verzoek aan den Minister van Justitie gericht.
In April 1927 werd hierop een voorloopig antwoord ontvan
gen, ten gevolge waarvan in October 1927 het Gemeentebestuur
zich tot den Minister van Justitie heeft gewend. Daarop volg
den onderhandelingen met het College van Regenten der Ge
vangenissen, welke in den loop van 1928 tot een zoodanige over
eenstemming hebben geleid, (waarbij o.m. overeengekomen
werd, dat ter grootere beveiliging tegen ontvluchting voor reke
ning van de Gemeente een tweede muur, evenwijdig aan den
bestaanden muur tusschen Pompstationsweg en stratenplan
Harstenhoek zou worden opgericht), dat het Gemeentebestuur
in Juni 1928 een nader voorstel aan den Minister van Justitie
kon richten. In October 1928 mocht van dien bewindsman het
antwoord ontvangen worden, dat hij zich met de voorstellen
kon vereenigen, maar dat voor de verdere afwikkeling de tus-
schenkomst van den Minister van Financiën was ingeroepen.
In April 1929 ontving het Gemeentebestuur van den Direc
teur der Registratie en Domeinen, namens den Minister van
Financiën de mededeeling, dat de vraag van ruiling van gron
den eerst aan de orde kon komen, wanneer Zijne Excellentie
zich vooraf met de Nederlandsche Spoorwegen zou hebben
verstaan.
In die zelfde maand wrerd daarop geantwoord, dat met de
Nederlandsche Spoorwegen de bedoelde aangelegenheid reeds
geregeld was en werd op spoed aangedrongen.
In Maart 1930 mocht van den Minister van Financiën de
mededeeling ontvangen worden, dat de ruiling in een zoodanig
stadium verkeerde, dat aan het Kadaster opdracht verleend kon
worden om de betrokken gronden in kaart te brengen.
In April 1930 verzocht de Minister van Financiën reeds thans
den bovenbedoelden tweeden muur te willen doen bouwen, al
vorens aan de verdere overeenkomst gevolg zou kunnen worden
gegeven.
In September 1930 berichtte het Gemeentebestuur aan den
Minister van Financiën, dat aan den Gemeenteraad pas een
voorstel tot het beschikbaar stellen van de noodige gelden voor
den bouw van den muur zou kunnen worden gedaan, wanneer
de Raad tevens in de gelegenheid kon worden gesteld om de
overeenkomst volledig te beoordeelen.
Gedurende het verslagjaar kon derhalve deze aangelegen
heid, die in 1926 werd aangevangen, nog niet tot een einde wor
den gebracht.
VERSLAG STADSONTWIKKELING EN VOLKSHUISVESTING.