38 8 De bewoner eener villa, gelegen aan het „Westbroekpark”, klaagde over verontreiniging met faecaliën van het water, dat aan zijn tuin grenst. Die vervuiling zou een gevolg zijn van de aanwezigheid bij den Nieuwen Duinweg van een nooduitlaat der rioleering van het Belgische Park. De klacht bleek bij onder zoek gegrond. Het kwam der Commissie voor, dat die toestand niet gehandhaafd mag blijven. Derhalve heeft zij een beroep op het College van Burgemeester en Wethouders gedaan om ten spoedigste maatregelen te treffen, teneinde een ontoelaatbare verontreiniging van dien vijver, althans ter plaatse waar aan dien vijver tot villabouw werd overgegaan, in de toekomst te voorkomen. Burgemeester en Wethouders antwoordden hierop, dat de be doelde nooduitlaat niet kan worden gemist. Intusschen werd toegezegd, te onderzoeken, op welke wijze de door de omwonen den ondervonden hinder tot de kleinst mogelijke afmetingen zou kunnen worden teruggebracht. Nadat opnieuw door bewoners van de hieraan grenzende per- ceelen over stank van dat slootwater was geklaagd, stelden eenige leden der Commissie een onderzoek in, waarbij hun ge bleken is, dat de bewering van Burgemeester en Wethouders, dat bedoelde sloot met het boezemwater in verbinding zou staan, althans op dat oogenblik en voor zoover het betrof het water, dat ligt achter de perceelen Vlierboomstraat 368 en opvolgende even nummers, niet juist kon zijn. Derhalve is andermaal aan Burgemeester en Wethouders verzocht, in het belang der om wonenden, ten spoedigste tot demping van de sloot over te gaan, onder mededeeling van de bevindingen der Commissie leden. Op 16 December hebben Burgemeester en Wethouders aan de Commissie geschreven, dat de sloot, waarop hun schrijven van 15 November 1929 betrekking had, een andere is dan die, waarover de Commissie nu weer had geklaagd. Zij erkenden, dat de door de Commissie bedoelde sloot inderdaad zonder be zwaar gedempt kan worden, wat ook naar hunne meening ge- wenseht is, daar door demping van aangrenzende slootgedeelten geen verversching van het water meer mogelijk is en in het warme jaargetijde dientengevolge weer kans op hinder voor de omwonenden zou ontstaan. Burgemeester en Wethouders voeg den daaraan toe, dat in de voorwaarden der erfpachtuitgiften van de terreinen, waarin de sloot gelegen is welke uitgifte vermoedelijk nog in 1930 aan den Gemeenteraad zou worden voorgesteld de bepaling zou worden opgenomen, dat de sloot vóór 1 April 1931 gedempt zou moeten zijn. VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1930 | | pagina 865