38 34 VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE. Op 8 Augustus hebben Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van dat schrijven bij den Raad een voorstel ingediend om op dit advies der Gezondheidscommissie niet in te gaan, hiervoor als grond aanvoerende, dat niet kon worden aange toond, dat de toestand van de woningen inmiddels slechter ge worden was. Nadat hun voorstel in den Raad was aangehouden hebben Burgemeester en Wethouders dit op 7 October nog nader toegelieht, waarbij zij betoogden, dat, aangezien geen nieuwe Uit bovenstaanden staat blijkt, dat Gedeputeerde Staten tot driemaal toe onbewoonbaarverklaringen, door den Raad uit gesproken, hebben vernietigd. Zij waren van oordeel, dat ten aanzien van de betrokken woningen het geval, bedoeld bij art. 21, lid 1, der Woningwet, niet aanwezig was. De openbare vergaderingen van het College van Gedepu teerde Staten, waarin de verschillende ingebrachte bezwaren werden behandeld, zijn op een enkele uitzondering na door een lid der Gezondheidscommissie bijgewoond. Op 17 Juli heeft de Commissie zich tot Burgemeester en Wethouders gewend met een schrijven van den volgenden inbond: „Bij beslissing van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland vau 19 Februari 1929 werd de onbewoonbaarverklaring, dooi den Gemeenteraad uitgesproken op 29 November 1928 met be trekking tot de perceelen Badhuisstraat 51. 53, 55, 57, 59 en 59a, te niet gedaan. Hetzelfde is geschied met betrekking tot de eveneens op 29 November 1928 door den Raad onbewoonbaarverklaarde woningen Vuurbaakstraat 238, 240, 242, 244, 246 en 248. bij be sluit van Ged. Staten dd. 4 Februari 1929. Een kort geleden door onze Commissie ingesteld onder zoek naar den toestand, waarin genoemde perceelen thans verkeeren, wees uit, dat de huisjes in de Badhuisstraat ge verfd zijn, doch overigens aan de genoemde woningen niets werd gedaan om de perceelen, die reeds in 1928 ongeschikt voor bewoning werden geacht, weer in bewoonbaren staat te brengen. De ernstige gebreken, die voor den Gemeenteraad aan leiding waren om tot onbewoonbaarverklaring te besluiten, bestaan alle nog onverminderd. Het wil onze Commissie daarom hoogst wenschelijk voor komen, dat de Raad andermaal besluit ten opzichte van alle bovengenoemde woningen de onbewoonbaarverklaring uit te spreken. Wij mogen Uw College derhalve in overweging geven een zoodanig besluit van den Raad uit te lokken.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1930 | | pagina 891