Bylage 46
INLEIDING.
I. PERSONEEL.
VERSLAG van den Directeur van den Dienst voor
Kunsten en Wetenschappen over 1931.
Ik maak met erkentelijkheid gewag van den volontairen
arbeid van Mej. D. M. E. Hooykaas, Mej. E. Kastner en Jonkvr.
H. de Geer, die in verschillende afdeelingen van den Dienst
Mijn verslag zal zich, evenals vorige jaren, bepalen tot een
korte vermelding van hetgeen in dit jaar gebeurde; zooals ook
vroeger kan ik voor uitvoerige bespreking van onze belangrijk
ste aanwinsten en andere zaken van bijzondere beteekenis naar
de door mijn Dienst uitgegeven „Mededeelingen” verwijzen.
Het alles beheerschende feit in dit jaar is de daadwerkelijke
uitvoering van den museumbouw, welke op het oogenblik van
de samenstelling van dit verslag reeds aanmerkelijke vorde
ringen heeft gemaakt. Niet alleen, omdat het op mij en mijn tijd
voor een zéér groot deel beslag legt, omdat over elk punt, dat
daarbij ter sprake komt, door den Architect en het bouwbureau
met mij overleg gepleegd wordt, maar ook omdat het invloed
heeft op de algemeene gestie bij het beheer der verzamelingen.
Meende ik vroeger angstvallig te moeten vasthouden aan het
beginsel om den bezoekers een min of meer gesloten geheel voor
te zetten en dus zorgvuldig te zorgen, dat geen enkele onder-
afdeeling der verzamelingen geheel uit de expositie uitviel,
thans meen ik, dat de zoozeer binnen het bereik gebrachte betere
behuizing voldoende verklaarbaar maakt en rechtvaardigt, dat,
ter wille van een behoorlijke opstelling van het tentoongestelde,
enkele groepen geheel worden opgeborgen, voor korter of langer
tijd. Dit geeft ook wat meer gelegenheid tot het inrichten van
tijdelijke tentoonstellingen.