1 2 Appellant had zich, terwijl hij in een der badhuizen als plv. badmeester dienst deed, schuldig gemaakt aan verkoop aan het publiek van niet meer geldige badkaartjes. Daarvoor ontvangen gelden had hij zich wederrechtelijk toegeëigend. Hij werd des wege door den gedelegeerde uit het Bestuur der Stichting ge straft met oneervol ontslag, ingaande 1 Augustus 1931. Van dien datum af werd ook zijn loon ingehouden, waartegen hij eveneens beroep aanteekende. In verband met den zonderlingen indruk, dien appellant bij de behandeling der zaak op 25 Juli 1931 op het Scheidsgerecht maakte, achtte het Scheidsgerecht het noodzakelijk alvorens uitspraak te doen appellant psychiatrisch te doen onderzoeken. De psychiater bracht 7 September 1931 rapport uit. In de vergadering van 14 November 1931 werd de behandeling der zaak voortgezet. De gedelegeerde uit het Bestuur der Stichting deelde in die vergadering mede, dat hij op grond van het uitge brachte rapport reden vond te overwegen de straf in te trekken en haar te vervangen door een ontslag wegens ongeschiktheid. Naar aanleiding daarvan schorste het Scheidsgerecht de be handeling der zaak. Op 18 November 1931 berichtte het Dagelijksch Bestuur der Stichting aan betrokkene, dat het voornemens was hem wegens ongeschikheid ontslag te verleenen, ingaande 17 December 1931. Dit bracht mede, dat het oneervol ontslag werd ingetrokken en dat het besluit tot inhouding van het loon verviel. Naar aanleiding van dit schrijven verklaarde belanghebbende mondeling aan den gedelegeerde, dat hij niet wenschte, dat het Scheidsgerecht over het voorgenomen ontslag werd gehoord. In verband hiermede verleende het Dagelijksch Bestuur der Stich ting hem bij brief van 23 November 1931 ingaande 17 December 1931 definitief ontslag wegens ongeschiktheid. Van een en ander werd het Scheidsgerecht door voornoemd Bestuur in kennis gesteld. Vervolgens richtte belanghebbende onder dagteekening van 26 November 1931 tot het Scheidsgerecht een schrijven, waarin hij de meening van het Scheidsgerecht verzocht over het feit, dat het Bestuur der Stichting aan een hem wegens ongeschikt heid verleend ontslag als badman-stoker niet de bijvoeging „eer vol” had verbonden. Het Scheidsgerecht verklaarde zich in zijn vergadering van 23 Januari 1932 echter onbevoegd van zijn verzoek kennis te nemen en deed hem hiervan mededeeling. Ten slotte zij nog vermeld, dat het Scheidsgerecht, in verband met een door een appellant beweerde onbekendheid, dat hij van VERSLAG VAN HET GEMEENTELIJK SCHEIDSGERECHT.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1931 | | pagina 115