12 25 Met het bovenstaande meenen wij te kunnen volstaan. De algemeene strekking van het voorstel van den Directeur van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht heeft onze instem ming. Wij zullen gaarne zien, dat de Raad het spoedig in behandeling neemt.” Op 11 September hebben Burgemeester en Wethouders aan de Commissie doen weten, dat het in hunne bedoeling lag alle aanhangige wijzigingen der Bouw- en Woonverordening voor- loopig aan te houden en te betrekken in de algeheele herziening dier verordening, welke voortvloeit uit de onlangs tot stand gekomen wijziging der Woningwet. Een uitzondering zou echter gemaakt worden voor het onderwerp, dat het instellen van be roep betreft, daar de wijziging der voorschriften te dier zake, ingevolge het bepaalde in de overgangsbepalingen der wet, op korten termijn had te geschieden. Vóór 12 November 1931 moesten deze nl. aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worden aangeboden. Dit is geschied. Op 16 November kwam de betreffende wijziging van de artt. 21 tot en met 25 tot stand. Het oordeel der Gezondheidscommissie is daarover niet ge vraagd. Gedeputeerde Staten verleenden aan de wijziging hunne Een verplichting tot het aanbrengen in badkamers van ventilatie-openingen van ten minste 0,015 M.2 doorsnede, heeft onze bewondering niet. Is een raam of een luchtkoker van voldoende capaciteit aanwezig, dan lijken deze ventilatie openingen ons overbodig. Daarbij komt, dat de praktijk heeft geleerd, dat dergelijke openingen in den regel dichtgestopt worden en dan dus allerminst aan hun doel beantwoorden. Een kanaal voor afvoer van verbrandingsgassen zal ge voeglijk kunnen worden gemist in een badkamer, waarin zich geen gasgeyser bevindt. Weliswaar geeft de 3de alinea van de 3de paragraaf van art. 40 aan B. en W. de bevoegdheid van het aanbrengen van zulk een afvoerkanaal vrijstelling te verleenen, doch de verordening zelf dient o.i. voor dit geval die vrijstelling te geven. Wij stellen daarom voor, de 2de zin van art. 40 3 te doen luiden: „Elke badkamer, waarin een gasgeyser wordt opgesteld, moet hebben een kanaal voor afvoer van verbrandingsgassen” enz. In verband daarmede, zal de erop volgende zin gelezen moeten worden: „Burge meester en Wethouders kunnen van het in de 1ste alinea van deze paragraaf bepaalde vrijstelling verleenen” enz. Wij achten het voorts noodig, dat aangegeven wordt, tot hoe hoog het afvoerkanaal opgetrokken moet worden. Daarom zouden wij gaarne zien, dat aan de 2de alinea der 3de para graaf van art. 40 toegevoegd werden de woorden: reikende tot tenminste 30 c.M. boven het dak. ■bqf VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1931 | | pagina 264