12
42
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.
gehouden ‘worden, welke klachten met de bestaande bepa
lingen in de Bouw- en Woonverordening en in de Algemeene
Politieverordening niet zijn te ondervangen.
Artikel 120 der Bouw- en Woonverordening bepaalt:
„Gebouwen of gedeelten van gebouwen, gebezigd voor het
houden van paarden of vee, konijnen, pluimgedierte, honden
of andere dieren, alsmede tot gebouwen behoorende erven
of getimmerten, moeten voldoen aan de door Burgemeester
en Wethouders in het belang van de gezondheid en van de
veiligheid en ter voorkoming van hinder gestelde eischen.”
Hierin ligt opgesloten de erkenning, dat het houden ook
van huisdieren geen schade mag opleveren voor de gezond
heid en de veiligheid of hinder voor de omwonenden.
Deze bepaling is echter iets te eng geredigeerd.
Artikel 119 heeft een ruimere redactie. Dit bepaalt toch:
„Onverminderd de bepalingen van de Hinderwet is het
verboden in of in de onmiddellijke nabijheid van een woning
rottende of kwalijk riekende stoffen te hebben liggen, zonder
te voldoen aan de eischen, door Burgemeester en Wethouders
te stellen in het belang van de gezondheid of veiligheid of
ter voorkoming van hinder.”
Werd artikel 120 op dezelfde wijze geredigeerd, dan ware
het mogelijk op te treden in gevallen van hinder van huis
dieren, waarin door de bepaling van artikel 120 in haar tegen-
woordigen vorm niet voorzien wordt. Immers artikel 120 laat
alleen toe, dat eischen worden gesteld aan de gebouwen of
gedeelten daarvan, erbij behoorende erven of getimmerten,
die gebezigd worden om bedoelde dieren te houden.
Artikel 120 ware derhalve aldus te redigeeren:
„Het is verboden in eenig gebouw of daartoe behoorend
erf of getimmerte dieren te houden, zonder dat is voldaan
aan de eischen door Burgemeester en Wethouders te stellen in
het belang van de gezondheid of veiligheid of ter voorkoming
van hinder.”
Met een dergelijke redactie in de hand ware op doeltref
fende wijze te voorzien in alle klachten, die onze Commissie
bereiken over stank of anderen hinder van honden, katten,
konijnen, pluimvee, enz.
De Algemeene Politieverordening waakt reeds tegen hin
derlijk leven door dieren gemaakt. Art. 31 zegt: „Ieder is
verplicht door de noodige voorzorgsmaatregelen te waken,
dat dieren, die onder zijn hoede staan, geen hinderlijk rumoer
of burengerucht verwekken.” Hieraan ware toe te voegen:
„of voor de omwonenden hinderlijken stank of anderen hinder
veroorzaken.”
Opgemerkt worde hierbij, dat de Politieverordening ver
scheidene artikelen bevat, die uitsluitend of in hoofdzaak
beoogen tegen stankverspreiding te waken.
O.a. zegt artikel 210: „Het is behoudens vergunning van