12 J 43 VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE. Burgemeester en Wethouders verboden een of meer varkens te houden of te mesten.” In het tweede lid van dit artikel wordt gezegd, dat men in de voormalige gemeente Loosduinen buiten de bebouwde kom wel varkens mag houden of mesten, mits dit niet ge schiedt op een plaats of op zoodanige wijze, dat dit naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders schadelijk is of kan zijn voor de openbare gezondheid of hinderlijk voor de omgeving. Aanbevolen moge daarom worden in de Politieverordening een nieuwe bepaling op te nemen, luidende: „Het is verboden dieren in of bij woningen te houden op zoodanige plaats of wijze, dat dit naar het oordeel van Burge meester en Wethouders schadelijk is of kan zijn voor de open bare gezondheid of hinderlijk voor de omgeving.” Door opneming van een of meer der voorgestelde bepa lingen zou men volkomen in de lijn zijn van hetgeen in eenige andere gemeenten is geschied. Zoo bepaalt art. 348 der Amsterdamsche Politieverordening: „Het is verboden niet in het vorige artikel genoemde levende dieren (d.z. runderen, schapen, varkens, paarden en ezels) te houden op hinderlijke wijze, ter beoordeeling van B. en W.” Artikel 77 der Bouw- en Woonverordening van Rotterdam luidt: „Het is verboden konijnen, pluimgedierte, honden of der gelijke huisdieren te houden in zoodanig getal of &p zoodanige wijze, dat daardoor hinder voor de omwonenden wordt ver oorzaakt of nadeel ontstaat voor de gezondheid der bewoners.” Ook moge nog worden verwezen naar artikel 17 der Utrecht- sche gezondheidsverordening luidende: „Het is verboden op een erf, binnen een niet tot bewoning gebezigd gebouw of op de aanhorigheid daarvan, dieren te houden in zoodanige getale of op zoodanige wijze, dat daar door stank wordt verspreid, die in de omgeving hinderlijk kan zijn.” Op grond van het bovenstaande hebben wij de eer Uw College in overweging te geven, aan den Gemeenteraad voor te stellen, een of meer bepalingen te doen opnemen in de Bouw- en Woonverordening en de Algemeene Politieveror dening, in den geest van het bovenvermelde.” In antwoord daarop is vernomen, dat Burgemeester en Wet houders niet de overtuiging hadden, dat hier van een bepaalden misstand kan worden gesproken, daar in dit geval ook bij de politie talrijke klachten hierover zouden moeten zijn ingekomen, wat niet het geval was. Voor een wijziging van de Algemeene Politieverordening en de Bouw- en Woon ver ordening werd der halve geen voldoende aanleiding aanwezig geacht.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1931 | | pagina 282