8
3
en onthef-
fingen.
5, -
6,1
7,8
5,3
7,5
8,5
6,6
6, -
5,2
4,3
4,1
3,6
3,6
2,9
6,6
8,7
12,5
9,7
14,4
15,5
13,8
8,9
6,6
5,-
4,6
4,2
4,2
3,6
1,6
2,6
4,7
4,4
6,9
7^2
2,9
1,4
0,7
0,5
0,6
0,6
0,7
1918
1919
1920/21
1921/22
1922/23
1923/24
1924/25
1925/26
1926/27
1927/28
1928/29
1929/30
1930/31
1931/32
Het gemiddeld zuiver inkomen per aangeslagene bedroeg
over die jaren resp. f 3.502,f 3.536,f 3.479,en f 2.971,
Het groote verschil tusschen 1930/31 en 1931/32 vloeit voort
uit het grooter aantal aanslagen in de Rijksinkomstenbelasting
dan in de Plaatselijke Directe belasting naar het inkomen, bij
welke laatste men bij een hooger inkomen belastingplichtig werd
dan bij de Rijksinkomstenbelasting, terwijl ook de kinderaftrek
voor de lagere inkomens hooger was. Het gemiddeld zuiver
inkomen per aangeslagene wordt hierdoor dus lager.
Het gemiddeld geheven percentage van het zuiver inkomen
bedroeg in 1928/29 3,48, in 1929/30 3,52, in 1930/31 3,23 en in
1931/32 3,57.
Blijkens de door de Rijksadministratie verstrekte gegevens Oninbare posten
omtrent de verleende ontheffingen en de oninbare posten van
de inkomstenbelasting en van de opcenten der Gemeentefonds
belasting zijn de percentages over de jaren 1918 tot en met
1931/32 als volgt:
(verhoudingseijfer 1
1,5)
2.2)
2
1,5)
1.3)
U)
1.2)
1.3)
1.3)
1,3)
1,3)
1,2)
(Gem. fondsbel. 6 opc.)
Bij de beoordeeling van vorenstaande percentages is in aan
merking te nemen, dat de kw'ade posten voor elk belasting
jaar zijn berekend en wel voor zoover zij tot 1 Januari 1933
bekend zijn.
Deze bedragen zullen dus later verhoogd moeten worden met
de kwade posten, welke in latere boekingstijdvakken geboekt
worden en vroegere belastingjaren betreffen.
Zooals uit vergelijking met vorige verslagen kan blijken,
VERSLAG DER GEMEENTEBELASTINGEN.
heffing en
invordering
door de
Gemeente.
Percentage
ontheffingen
en oninbaar
te zamen.
Percentage
ontheffingen.
Percentage
oninbaar.
heffing en
invordering
door het Rijk.