By lage 1
VERSLAG van het Gemeentelijk Scheidsgerecht
over het jaar 1934.
Centralen Raad
van Beroep.
Bij den aanvang van hel jaar 1934 was het Gemeentelijk Samenstelling'.
Scheidsgerecht samengesteld als volgt: Mr. J. Plantenga, lid-
voorzitter, Mr. Dr. J. H. R. Sinninghe Damsté, plaatsvervan-
gend-lid-voorzitter, beiden benoemd door den Gemeenteraad;
Jhr. Mr. E. C. U. van Doorn, Jhr. Ir. J. Röell, leden, Jhr. Mr.
G. W. van der Does, Ir. J. Lely, Ir. J. D. Tours en C. J. P. Zaal
berg, plaatsvervangende leden, gekozen door de hoofden van de
takken van Gemeentedienst; B. Ooltof, Th. B. V. Dill, leden,
C. P. Damme, J. van Seggelen en L. Vermeulen, plaatsvervan
gende leden, gekozen door de vakvereenigingen van ambtenaren
en werklieden, die recht hebben op vertegenwoordiging in de
Centrale Commissie van Overleg.
In den loop van het verslagjaar zag de heer Jhr. Mr. van
der Does zich wegens drukke werkzaamheden genoodzaakt als
plaatsvervangend lid te bedanken. In zijn plaats werd door de
hoofden van takken van dienst gekozen de heer Mr. F. J. de
Jong, advocaat en procureur te ’s-Gravenhage.
De heer Mr. Dr. J. J. Boasson trad in verband met zijn be
noeming tot secretaris der gemeente ’s-Gravenhage af als
secretaris van het Gemeentelijk Scheidsgerecht. Als zoodanig
werd door Burgemeester en Wethouders benoemd de heer J.
van Wijk, referendaris A, chef der Afdeeling Sociale Zaken der
Gemeentesecretarie, vóór deze benoeming een der plaatsvervan
gende secretarissen van het Scheidsgerecht. Plaatsvervangend
secretaris waren Mr. Dr. J. H. Labberton en Mr. J. Kunst, ter
wijl in de plaats van den heer J. van Wijk door Burgemeester
en Wethouders mede als plaatsvervangend secretaris werd aan
gewezen de heer L. van der Wulp, hoofdcommies ter Gemeente
secretarie, afdeeling Sociale Zaken.
In het verslag over het jaar 1933 werd reeds medegedeeld, Beroep op den
dat, ten gevolge van het in werking treden van Titel II der
Ambtenarenwet 1929 met ingang van 1 Maart 1933, na dezen
datum tegen de uitspraken van het Gemeentelijk Scheidsge
recht beroep zou kunnen worden ingesteld bij den Centralen
Raad van Beroep te Utrecht.
In 1934 werd het door den Directeur van het Gemeentelijk