9 3 en onthef fingen. Uit de gegevens, verstrekt door de Administratie der Rijks- Vermogens, belastingen ten aanzien van de belaste vermogens, blijkt, dat in 1933/34 het bedrag der belaste vermogens bedroeg f 1.465.558.000 en in 1934'35 f 1.444.401.000, dus f 21.000.000 minder of 1,44 Bij de beoordeeling van vorenstaande percentages is in aan merking te nemen, dat de kwade posten voor elk belasting jaar zijn berekend en wel voor zoover zij tot 1 Januari 1936 bekend zijn. Deze bedragen zullen dus later verhoogd moeten worden met de kwade posten, welke in latere boekingstijdvakken geboekt worden en vroegere belastingjaren betreffen. Zooals uit vergelijking met vorige verslagen kan blijken, hebben de cijfers van de laatste belastingjaren ten gevolge van bovengenoemde wijze van berekening wijziging ondergaan. Staat III bevat een algemeen overzicht van verschillende Algemeen over gemiddelde cijfers over de belastingjaren 1922/23 t./m. 1934/35. zicht. Het gemiddeld belast zuiver inkomen, per inwoner berekend, bedroeg in 1932/33 f 829,—, in 1933/34 f 709,— en in 1934/35 f 650,—, per aangeslagene onderscheidenlijk f 2.814,f 2.655,en f 2.585,en het gemiddeld geheven percentage van het zuiver inkomen 3,11, 2,82 en 2,71. Blijkens de door de Rijksadministratie verstrekte gegevens Oninbare posten omtrent de verleende ontheffingen en de oninbare posten van de inkomstenbelasting en van de opcenten op de Gemeente fondsbelasting zijn de percentages over de jaren 1924/25 tot en met 1934/35 als volgt: VERSLAG GEMEENTEBELASTINGEN. II. Vermogensbelasting. 1924/25 1925/26 1926/27 1927/28 1928/29 1929/30 1930/31 1931/32 1932/33 1933/34 1934/35 Percentage ontheffingen. Percentage ontheffingen en oninbaar te zamen. 13,8 8,9 6,6 5,1 4,7 4,4 4,7 4,5 5,4 4,6 3,4 6,6 6,- 5,2 4,3 4,1 3.7 3,9 3,5 4,“ 3,7 2,8 7,2 2,9 1,4 0,8 0,6 0,7 0,8 1,- 1.4 0,9 0,6 Percentage oninbaar. (verhoudingscijfer 1,3) 1.2) 1,3) 1,3) 1,3) 1,3) 1,2) (Gem. fondsbel. 6 ope.) 6 45 65

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1935 | | pagina 120