11 16 begonnen. Verscherping van de bepalingen is noodig, zoowel in het belang van den consument als van den reëelen melkhandel. Wegens het verkoopen van melk, welke door af rooming of vermenging met taptemelk zoodanig vervalscht was, dat het percentisch vetgehalte van de droge stof der melk minder dan 24 bedroeg, werden nog 30 processen-verbaal opgemaakt. Boven dien werd nog 8 malen een strafvervolging uitgelokt tegen melkverkoopers, die in de gemeente ’s-Gravenhage melk ten verkoop in voorraad hadden met een vetgehalte beneden de grens, in de Melkverordening dezer gemeente vastgesteld. In laatstbedoelde gevallen werd steeds aangetoond, dat de betrok ken melkhandelaar melk van zijn veehouders ontving, welke gemiddeld een ruim voldoend vetgehalte bezat. 63 monsters waren vervalscht met water. De toegevoegde hoeveelheid water bedroeg in den regel omstreeks 10 percent; in twee gevallen evenwel waren niet minder dan omstreeks 40 deelen water bij 100 deelen melk gemengd. Den verkoopers van laatstbedoelde vervalschte melk werd 14 dagen, resp. een maand principale hechtenis opgelegd. Wegens aflevering van met water vervalschte melk is 35 maal een strafvervolging uitgelokt, waarvan 24 maal tegen veehouders. Met zichtbaar vuil verontreinigde melk kwam dit jaar weinig ter onderzoek. In 31 monsters werden meer dan sporen zichtbaar vuil opgemerkt. Bij 20 monsters was de melk meer aanmerkelijk daarmede verontreinigd, hetgeen aanleiding gaf tot het opmaken van 8 processen-verbaal. In de overige gevallen werden de verkoopers schriftelijk gewaarschuwd. Bijmenging van melk van koeien, welke aan uierontsteking lijden, werd bij 364 (d.i. bijna 2,2 van de handelsmonsters vastgesteld. Steeds werd getracht de aan mastitis lijdende dieren op te sporen. In gevallen, waarbij de „melk” of het uierweefsel der zieke dieren zoo afwijkend bleek te zijn, dat de melker de afwijking gemakkelijk had kunnen opmerken, werd een straf vervolging tegen den veehouder ingesteld. Aldus moest 16 maal proces-verbaal worden opgemaakt. In verscheidene gevallen gaven de betrokken veehouders toe bij de uiers van hun koeien wel de afwijking te hebben opge merkt. Niettemin verklaarden zij de melk dezer dieren te hebben afgeleverd, omdat het Melkcontrólestation, dat bij hen op grond van de Landbouw-Crisiswet eenmaal per week een onderzoek instelt, geen aanmerking op de melk had gemaakt. In twee gevallen werd de veehouder dientengevolge vrijgesproken. De in het Melkbesluit nieuw opgenomen bepaling ten aanzien VERSLAG VAN DEN KEURINGSDIENST VAN WAKEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1935 | | pagina 152