23
’s-Gravenhage, April 1936.
De Directeur van het Gemeentelijk
Bouw- en Woningtoezicht,
G. A. MEIJER.
Garageverorde-
ning.
Algemeene
Politieveror
dening.
Eleetromotoren-
verordening.
Onder de inrichtingen, vermeld onder IV, zijn 59 inrich
tingen voor ondergrondsche bewaring van benzine.
Ingekomen zijn 239 klachten, gedeeltelijk geen hinderwets-
inrichtingen betreffende. Hiervan waren er 87 ongegrond en
niet voor bemoeiing vatbaar; in de overige gevallen werden de
vereischte voorzieningen getroffen.
Krachtens de Electromotorenverordening werden de navol
gende vergunningen verleend: 11 voor drukkerijen; 21 voor
houtbewerkings-inrichtingen32 voor koelinrichtingen; 6 voor
wasch- en strijkinrichtingen; 79 voor schoenmakerijen en
schoenreparatie-inrichtingen; 6 voor confectie-, lingerie- en
borduurinrichtingen en kleermakerijen.
Krachtens de op 22 Maart 1935 in werking getreden
Garageverordening werden 141 vergunningen verleend.
Door het Gemeentebestuur werden, op grond van de Alge-
ineene Politieverordening, de volgende vergunningen verleend:
5 voor het vervoeren van benzine per motortankwagen en
motorvrachtwagen, op grond van artikel 241;
77 voor het hebben van automobielstaanplaatsen als bedoeld
in het thans vervallen artikel 243;
2 voor het hebben van filmbewaarplaatsen als bedoeld in
art. 244a;
34 voor het hebben van opslagplaatsen van brandstoffen als
bedoeld in artikel 245a, waaronder 14 als termijnverlenging;
4 voor poelierderjjen op grond van artikel 210a. Voor één
dezer inrichtingen werden voorschriften gegeven op grond
van artikel 115 der Bouw- en Woonverordening
585 voor het aanbrengen van lichtbakken, reclameborden, zon
neschermen en dergelijke voorwerpen, op grond van de
artikelen 1 en 11b.
10
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.