26
17
dezen grooten Voorzitter bij hen steeds aanwezig zal blijven en
dat die herinnering steeds een zeer dankbare zal zijn.
Wij sluiten ons ten volle bij de zeer waardeerende woorden
van den Secretaris van het Scheidsgerecht aan en blijven ook
onzerzijds Mr. Loder met groote erkentelijkheid dankbaar voor
hetgeen hij als Voorzitter van het Scheidsgerecht heeft gedaan.
In den loop van 1935 heeft de heer C. P. Damme wegens drukke
werkzaamheden zijn taak als lid van het Scheidsgerecht neer
gelegd. Door den Inspekteur-Generaal der Spoor- en Tramwegen
werd als diens opvolger aangewezen de heer J. J. van Langen.
In de plaats van wijlen Mr. Loder is door den Burgemeester
als voorzitter van het Scheidsgerecht benoemd de plaatsver
vangende voorzitter Mr. J. Limburg, die deze benoeming heeft
aanvaard.
In de daardoor ontstane vacature van plaatsvervangend
voorzitter van het Scheidsgerecht was uit. December 1935 nog
niet voorzien. Het Scheidsgerecht is mitsdien aan het einde des
jaars als volgt samengesteld:
Mr. J. Limburg, Voorzitter, Ir. P. H. V. Bongaerts en J. J.
van Langen, Leden, Ir. N. Th. Verweij en W. van het Schip,
plaatsvervangende leden, Mr. J. H. Rolandus Hagedoorn, Secre
taris, H. Robin, plaatsvervangend Secretaris.
In 1935 werden door het Scheidsgerecht drie strafzaken be
handeld. In twee gevallen werd de strafmaat verlaagd, in één
geval werd de straf vernietigd.
COMMISSIE VAN ADVIES.
Aan het verslag van den Secretaris van de in artikel 53 van
het Algemeen Arbeidsreglement bedoelde commissie van advies
is het volgende ontleend.
In de samenstelling der Commissie kwam geen wijziging.
Deze was op het einde des jaars aldus:
Leden: Ir. A. H. W. van der Vegt (Voorzitter), A. Harms
en Ir. M. S. H. Trooster.
Plaatsvervangende Leden: Ir. J. W. Maas, J. J. van Langen
en I. van der Loo.
Secretaris: Mr. Dr. J. H. Labberton.
In den loop van het verslagjaar werd één zaak door de Com
missie behandeld, waarin zij zich met het voornemen van de
Directie tot ontslag kon vereenigen, doch de vraag stelde of er
voor den betrokkene bij het bedrijf geen andere meer voor hem
geschikte bezigheden waren te vinden. Dit bleek onmogelijk,
doch de Directie heeft den betrokkene onverplicht een uitkeering
gedaan gelijk aan het bedrag, dat hij van het Pensioenfonds zou
hebben kunnen ontvangen als premie-restitutie, indien hij
wegens overcompleet ware ontslagen.