48
Visscherjj.
Aan de treilvisscherjj namen 46 vaartuigen deel, welke in
totaal 721 reizen hebben gemaakt, waarvan 530 op Scheveningen.
De opbrengst van de te Scheveningen aangevoerde visch bedroeg
f 648.991,91.
Ingevolge beschikkingen van den Minister van Landbouw en
Visscherij mochten ter haringvangst uitvaren 273 schepen,
waarvan 124 van Scheveningen, en wel op 11 Mei, 4 en 22 Juni
en 20 Juli onderscheidenlijk 36, 26, 29 en 33 schepen. Voorts werd
voor iedere reederij het aantal schepen bepaald, dat op genoemde
data mocht uitvaren. Bovendien mocht van de eerstgenoemde
drie tijdstippen af slechts een vleet van beperkte lengte, ver
schillend voor de onderscheidene data, worden meegenomen, ter
wijl de vleetlengte, bepaald voor het uitvaren van 22 Juni af,
tevens gold voor den verderen duur van de teelt. Voor geschreven
bleef, dat de aanvoer van pekel- en steurharing slechts mocht
plaats hebben met schepen van aangeslotenen bij de Stichting
voor de Nederlandsehe Haringvisscherij.
In verband met de omstandigheid, dat door de vermelde
Stichting in 1935 niet gebruik gemaakt was van het Regeerings-
crediet, werden in 1936 geen credieten ter beschikking gesteld.
Door 110 Scheveningsche motorloggers, 1 stoomlogger en
1 stoomdrifter zijn te Scheveningen aangevoerd 327 7O7’/2 kantjes
haring.
Voor nadere gegevens betreffende de visscherij wordt ver
wezen naar het verslag van den Gemeentelijken Dienst van
Haven- en Marktwezen (bijlage 26). Omtrent de verdiensten van
de Scheveningsche visschers ter haringvisscherij worden ge
gevens aangetroffen in bijlage IV van de aflevering van
December 1936 der Maandcijfers van het Gemeentelijk Statistisch
Bureau.
Aan mededeelingen van den Waterschout is het volgende
omtrent de aanmonstering van scheepsvolk ontleend.
Nog voor de treilvisscherij, noch voor de haringvisscherij
werd in 1936 gemonsterd, zoodat niet bekend is, hoeveel per
sonen in 1936 aan het zeevisschersbedrijf hebben deelgenomen
en geen voldoende controle kon worden uitgeoefend op het naar
zee gaan van minderjarigen, bedoeld bij de Arbeidswet, en op
jeudige schepelingen, die niet voldeden aan de Leerplichtwet.
Voor zoover de Scheveningsche zeevisschersvaartuigen aan
gaat, kwamen 6 ongelukken op zee voor. In 3 gevallen hadden
daarbij geen persoonlijke ongevallen plaats; in één geval werd
een opvarende gewond, terwijl in de beide andere gevallen
ondersch. 5 en 14 personen door schipbreuk om het leven
kwamen. Twee schepen gingen verloren.
Voor het visschen in open havens werden 92 consenten tot