42
33
naar een
24.4 I
Door een wijziging in de onderscheiding van de redenen van
het verlaten der school is sinds 1932 de vraag naar de oorzaak
van het vertrek van een leerling eenvormiger beantwoord dan
in daaraan voorafgaande jaren. Daarom moet vergelijking van
de cijfers voor 1932 en volgende jaren met de gemiddelden over
de voorafgaande vijf jaren in den volgenden staat met eenig
voorbehoud geschieden.
onderwijs ongeveer !/3 en bij het bijzonder onderwijs een wat
kleiner deel der leerlingen, dat de school verliet,
andere gelijkwaardige inrichting te zijn overgegaan.
Zoowel bij het openbaar als bij het bijzonder onderwijs is
het gemiddeld percentage voor de jongens niet onbelangrijk
hooger dan dat voor de meisjes.
In verband met de veelal ook hooge percentages der ver
trokkenen bij het dagonderwijs (in 1936 was het percentage voor
het openbaar onderwijs 18,5 en bij het bijzonder onderwijs 14,5)
zij opgemerkt, dat een belangrijk deel der leerlingen de eene
inrichting van onderwijs verlaat, om naar een andere gelijk
waardige over te gaan. Ten aanzien van de inrichtingen van
openbaar tegenover die van bijzonder onderwijs kan, voor zoo
ver gegevens zijn verstrekt, het volgende overzicht worden
gegeven.
Gemiddeld over de jaren 1932/1936 blijkt bij het openbaar
VERSLAG VOORTGEZET ONDERWIJS.
andere geljjkwaardige
Jongens.
196
225
209
253
269
294
368
332
324
387
439
413
263
240
217
226
299
266
66
78
98
86
120
149
121
142
85
135
197
175
65
83
53
49
104
96
37,2
49.3
26.5
30,9
32,3
Gem. 1926/'27
t./m. 1929/'3O
en 1931
1932
1933
1934
1935
1936
73
111
61
67
83
95
Gem.
32,7
Gem.
26,5
Gem.
30,3
24,7
34.6
24,4
21.7
28,8
30.8
20.4 i
24.4
30,-
26.8
Hiervan gingen naar een
inrichting van onderwijs.
In pCt.
Meisjes.
Gem.
35>3 34^8
36,1
32,9
42.8
26,2
34.9
44.9
27,6 1
Aantal leerlingen,
dat de school verliet.
1931
1932
1933
1934
1935
1936
Bijzonder onderwijs.
19
24
20
21
36
40
Absoluut.
Jongens. Meisjes. Jongens. Meisjes.
Openbaar onderwijs.