By lage 1 VERSLAG van het Gemeentelijk Scheidsgerecht over het jaar 1938. Bij den aanvang van het jaar 1938 was het Gemeentelijk Samenstelling. Scheidsgerecht samengesteld uit de heeren Mr. C. W. Schlinge- mann, lid-voorzitter, Mr. W. Lunsingh Tonckens, plaatsver- vangend-lid-voorzitter, beiden benoemd door den Gemeenteraad; Mr. F. J. de Jong en Jhr. Ir. J. Röell, leden, Ir. J. Lely, Jhr. Mr. R. W. J. den Tex, Ir. J. D. Tours en C. J. P. Zaalberg, plaats vervangende leden, allen gekozen door de hoofden van de takken van Gemeentedienst B. Coltof en H. M. Roos, leden, J. A. Knetsch, Jos. A. van Seggelen, B. J. van Stapele en L. Ver meulen, plaatsvervangende leden, allen gekozen door de vak- vereenigingen van ambtenaren en werklieden, die recht hebben op vertegenwoordiging in de Centrale Commissie van Overleg. In den loop van het verslagjaar trad Mr. de Jong af zijn plaats als lid werd ingenomen door Jhr. Mr. den Tex, vóórdien plaatsvervangend-lid, die op zijn beurt als plaatsvervangend-lid werd opgevolgd door Mr. D. J. Veegens, advocaat en procureur te ’s-Gravenhage. Aan de medewerking, welke het Scheids gerecht van Mr. de Jong mocht ondervinden, zij bij dezen een woord van erkentelijkheid gewijd. Het secretariaat bleef berusten bij den heer J. van Wijk, referendaris ter Gemeentesecretarie, Chef der afdeeling Sociale Zaken. Plaatsvervangende secretarissen waren de heeren Mr. Dr. J. H. Labberton, Mr. J. Kunst en L. van der Wulp. In het jaar 1938 zijn 6 zittingen gehouden, waarin 10 zaken Werkzaamheden, behandeld werden. In 9 gevallen gaf het Scheidsgerecht een bindende beslissing, terwijl in één geval een advies werd uit gebracht, nadat dit op grond van de bestaande voorschriften door Burgemeester en Wethouders was gevraagd. In de onder de nummers 1 en 2 van bijlage I vermelde ge vallen vernietigde het Scheidsgerecht de opgelegde straf, aan gezien niet voldaan was aan het voorschrift van art. 47, 2e lid, van het Werkliedenreglement 1911, inhoudende, dat geen straf wordt opgelegd, dan nadat de werkman door het hoofd van den tak van dienst is gehoord of daartoe behoorlijk in de gelegen heid is gesteld. Het Scheidsgerecht was van oordeel, dat alleen bij volstrekte noodzaak het verhoor door een ander dan het hoofd van dienst (het bij uitsluiting tot het straffen van werk-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1938 | | pagina 91