42
23
I
De afneming van de schoolbevolking in de 2e, 3e en 4e klasse
blijkt duidelijk uit de verhoudingseijfers gemiddeld over de
jaren 1930 t./m. 1934; de overeenkomstige cijfers voor 1935 zijn
belangrijk hooger en die voor 1936 t./m. 1938 vertoonen, óf over
de geheele lijn, óf voor een deel, verdere stijging. Een en ander
houdt verband met de doorwerking in de hoogere klassen van
de toeneming van het aantal leerlingen in de le klasse tot 1934,
na welk jaar vermindering van het aantal aan den dag treedt.
Evenals in alle voorafgaande jaren is de gemiddelde klasse-
bezetting het grootst bij de openbare handels(dag)scholen (26,3),
terwijl de openbare gymnasia ook ditmaal de kleinste gemid
delde bezetting hebben (18,9).
In het bijzonder bij de gemiddelden van alle richtingen te
zamen komt tot uitdrukking, dat de bezetting afneemt van de
lagere naar de hoogere klassen. Deze verminderde bezetting in
de hoogere klassen is niet zoozeer een gevolg van de splitsingen
in afdeelingen na het tweede leerjaar (immers ook de gemid
delde bezetting van de 2e klassen is in den regel lager dan die
van de le klassen) als wel vooral van de afneming van de
schoolbevolking. Voor de jaren 1930 t./m. 1938 zijn de volgende
cijfers berekend voor de eerste vier leerjaren (voor het 5de en
6de leerjaar is zuivere vergelijking niet mogelijk).
VERSLAG VOORTGEZET ONDERWIJS.
100
100
100
100
100
73,9
78,6
87,5
92,8
88,2
Gem. 1930/’34
15 September 1935.
15 1936.
15 1937.
15 1938.
90,2
92,1
96,3
98,4
95,7
Aantal leerlingen by alle richtingen te zamen.
le klasse. 2e klasse. Se klasse. 4e klasse.
Verhoudingscyfere. (Aantal leerlingen in de le klasse 100
83,1
89,2
95,1
96,8
98,4