18 4 „Naar aanleiding van een verzoek aan Burgemeester en Wet houders vanwege eenige personeelsbonden om het personeel bij den Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting aan te stellen, heeft het Bestuur aan Burgemeester en Wethouders een uitvoerig advies omtrent de rechtspositie van het personeel doen toekamen. Burgemeester en Wethouders berichtten daarop eenigermate aan het verlangen der bonden te willen tegemoet komen door bij ontslag beroep op het Scheidsgerecht open te stellen en in geval van ontslag bij overbodigheid eenige voorkeur te ver- leenen op plaatsing in Gemeentedienst. In zijn vergadering van 31 Maart 1933 is een redactie wijziging der arbeidsvoorwaarden vastgesteld, waardoor beroep op het Scheidsgerecht in gevallen van ontslag wegens over treding der Arbeidsvoorwaarden mogelijk zou worden.” Op de ontworpen wijziging is echter geen goedkeuring van Burgemeester en Wethouders verkregen, mede ten gevolge van de omstandigheid, dat, in verband met de uitvoering der sociale wetten, meerdere zekerheid verkregen diende te worden ten aanzien van de positie van het personeel. In 1931 was nl. de Ziektewet van kracht geworden, aanvan kelijk voor het losse en later ook voor het overige personeel Op een desbetreffend verzoek aan de Kroon werd de zieken- geld-regeling voor het pensioengerechtigde personeel der Stich ting goedgekeurd, ten gevolge waarvan dat personeel buiten de toepassing der Ziektewet kwam te vallen. Niettegenstaande dit K.B. bleek de Raad van Arbeid van meening te zijn, dat de uitzondering ten onrechte was gemaakt. Hij stelde zich op het standpunt, dat ons Bestuur en niet de gemeente ’s-Gravenhage als werkgever moest worden aange merkt. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank ging hiermede echter niet accoord. Het was van meening, dat het personeel der Stichting beschouwd moest worden in dienst der Gemeente te zijn, zoodat het, omdat de Ambtenarenwet alsdan op dat personeel van toepassing was, niet onder de werking der Ziekte wet viel. Op verzoek van Burgemeester en Wethouders is deze zaak, ten einde hieromtrent een principieele uitspraak te verkrijgen, aan het oordeel van den administratieven rechter onderworpen. Uiteindelijk besliste de Centrale Raad van Beroep, dat de betrokken ambtenaar, over wien het geding liep, moet worden beschouwd als te zijn aangesteld in openbaren dienst om hier te lande werkzaam te zijn, zoodat hij als Ambtenaar in den zin der Ambtenarenwet buiten de bepalingen der Ziektewet viel. STICHTING CENTRAAL WONINGBEHEER.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1939 | | pagina 385