18
4
„Naar aanleiding van een verzoek aan Burgemeester en Wet
houders vanwege eenige personeelsbonden om het personeel bij
den Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting aan te
stellen, heeft het Bestuur aan Burgemeester en Wethouders een
uitvoerig advies omtrent de rechtspositie van het personeel
doen toekamen.
Burgemeester en Wethouders berichtten daarop eenigermate
aan het verlangen der bonden te willen tegemoet komen door
bij ontslag beroep op het Scheidsgerecht open te stellen en in
geval van ontslag bij overbodigheid eenige voorkeur te ver-
leenen op plaatsing in Gemeentedienst.
In zijn vergadering van 31 Maart 1933 is een redactie
wijziging der arbeidsvoorwaarden vastgesteld, waardoor beroep
op het Scheidsgerecht in gevallen van ontslag wegens over
treding der Arbeidsvoorwaarden mogelijk zou worden.”
Op de ontworpen wijziging is echter geen goedkeuring van
Burgemeester en Wethouders verkregen, mede ten gevolge van
de omstandigheid, dat, in verband met de uitvoering der sociale
wetten, meerdere zekerheid verkregen diende te worden ten
aanzien van de positie van het personeel.
In 1931 was nl. de Ziektewet van kracht geworden, aanvan
kelijk voor het losse en later ook voor het overige personeel
Op een desbetreffend verzoek aan de Kroon werd de zieken-
geld-regeling voor het pensioengerechtigde personeel der Stich
ting goedgekeurd, ten gevolge waarvan dat personeel buiten de
toepassing der Ziektewet kwam te vallen.
Niettegenstaande dit K.B. bleek de Raad van Arbeid van
meening te zijn, dat de uitzondering ten onrechte was gemaakt.
Hij stelde zich op het standpunt, dat ons Bestuur en niet de
gemeente ’s-Gravenhage als werkgever moest worden aange
merkt. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank ging hiermede
echter niet accoord. Het was van meening, dat het personeel
der Stichting beschouwd moest worden in dienst der Gemeente
te zijn, zoodat het, omdat de Ambtenarenwet alsdan op dat
personeel van toepassing was, niet onder de werking der Ziekte
wet viel.
Op verzoek van Burgemeester en Wethouders is deze zaak,
ten einde hieromtrent een principieele uitspraak te verkrijgen,
aan het oordeel van den administratieven rechter onderworpen.
Uiteindelijk besliste de Centrale Raad van Beroep, dat de
betrokken ambtenaar, over wien het geding liep, moet worden
beschouwd als te zijn aangesteld in openbaren dienst om hier
te lande werkzaam te zijn, zoodat hij als Ambtenaar in den zin
der Ambtenarenwet buiten de bepalingen der Ziektewet viel.
STICHTING CENTRAAL WONINGBEHEER.