26
daarvan.
(Vervolg.)
Het b.l.o. en de die moeite met het leer en hebben, spoedig in de schoolklassen
nazorg over de ontdekken, sturen deze kinderen naar het „Paedologisch labora-
oud-leerlingen torium” van den Dienst, waar de schoolarts-psychiater, die leider
is van het laboratorium, de kinderen onderzoekt en daarbij
speciaal op het leervermogen let, dat op verschillende experi-
menteel-psychologische methoden wordt getest. Blijkt het, dat
het kind inderdaad een minder goed ontwikkeld intellect heeft,
dan mag het kind op de school voor b.l.o. worden toegelaten.
Deze leerlingen blijven gedurende hun geheelen schooltijd
onder toezicht van den medicus, die tot hun plaatsing adviseerde
en niet alleen psychiater, maar tevens schoolarts is en hen dus
zoowel in lichamelijk als in psychisch opzicht controleert en hen
na de schooljaren bij de nazorg blijft volgen.
De geestelijk zwakkeren onder de schoolkinderen, die op de
scholen voor buitengewoon lager onderwijs worden geplaatst,
genieten doorloopend extra zorg en controle van den Dienst, die
dus niet alleen mede tracht alle in het volk aanwezige geestelijke
krachten zooveel mogelijk tot ontwikkeling te brengen, maar
speciaal probeert om deze met veel moeite verworven krachten
te behouden en de verworven kundigheden zoo veel mogelijk in
practijk te brengen. Want de kinderen, die in het milieu van de
normale lagere school al moeite hadden om zich te handhaven,
en die daarom op de buitengewone scholen werden geplaatst, zal
het dubbel moeilijk vallen om zich na het verlaten der school
in den levensstrijd en de vrije maatschappij een plaatsje te ver
werven.
Extra steun en raad hebben zij dus meer noodig dan andere
kinderen, die de wijde wereld ingaan. En die steun kan door het
ouderlijk gezin niet steeds in voldoende mate worden geboden.
Te hunnen behoeve werd daarom bij de afdeeling „Geestes- en
Zenuwzieken” een speciale ambtenaar voor socialen arbeid aan
gesteld, die onder supervisie van den psychiater met deze nazorg
werd belast.
In principe is deze nazorg geregeld op dezelfde wijze als die
voor de geesteszieken. Een paar maanden vóór de leerling de
school zal verlaten gaat de nazorgambtenaar kennis maken
met het kind en met zijn ouders. Voordat het kind de school
verlaat wordt onderzocht, welke de omstandigheden zullen zijn,
waaronder het kind zal verkeeren. Dit geldt vooral voor de
bezigheden, welke het zal verrichten. Zal het kind het werk vin
den, dat met zijn capaciteiten overeenstemt? Hoe zullen de weg
vallende schooluren worden gevuld? Met regelmatige bezigheid?
Of zullen zij in ledigheid worden doorgebracht, met rondslente
ren in de stad en met rondhangen thuis, tot eigen verveling en
37 VERSLAG VAN' DEN GEM. GENEESKUNDIGEN EN GEZONDHEIDSDIENST.