80 Staat van Beleg. t I Kostwinnersver goeding. 137 alhier wonende buitengewoon-dienstplichtigen in militairen dienst opgeroepen. De overige 62 buitengewoon-dienstplichtigen dezer lichting zijn ten gevolge van de gewijzigde omstandig heden niet opgekomen. Van de lichting 1939 bedroeg het aantal opgekomenen 175, het aantal niet opgekomenen 89. De 645 buitengewoon-dienstplichtigen der lichting 1940 zijn, ofschoon tot werkelijken dienst opgeroepen, niet verschenen, omdat zulks in verband met den na 15 Mei 1940 vallenden datum van opkomst niet meer mogelijk was. Bij schrijven van den Minister van Defensie van 8 Mei 1940, Vile Afd., no. 341 Z, werd medegedeeld, dat de zeemiliciens van de lichtingen 1927 en 1928, die in 1939 tijdens de mobilisatie in het genot van groot verlof waren gesteld, werden teruggeroepen om onverwijld in werkelijken dienst te komen. Op 19 April 1940 deelde de Minister van Defensie telegrafisch mede, dat de Gemeente bij Koninklijk Besluit met ingang van denzelfden datum in Staat van Beleg was verklaard. Afkondi ging hiervan heeft onmiddellijk plaats gehad. Inkwartiering Voor de ingevolge art. 33 der Inkwartieringswet door com- Nederlandsche mandanten van legeronderdeelen bij ingezetenen gevorderde militairen en inkwartiering werd in totaal f 51.828,26 door tusschenkomst van Opbouwdienst. afdeeling Militaire Zaken aan de kwartiergevers uitbetaald. In 74 Gemeentegebouwen had inkwartiering van militairen plaats. De hiervoor en voor de in 1939 in Gemeentegebouwen gevorderde inkwartiering door commandanten van legeronder deelen betaalde vergoeding bedroeg f 29.236,89. Het totaal bedrag der door de Gemeente ten gevolge van deze legering gemaakte onkosten is echter belangrijk hooger. Aangezien de Opperbe velhebber van Land- en Zeemacht op 7 Juni 1940 ten aanzien van de schadeloosstelling voor deze onkosten een regeling heeft getroffen, welke belangrijk afwijkt van die, welke Burgemeester en Wethouders op 12 Mei 1939 aan den Minister van Defensie hadden voorgelegd en waarmede deze zich in algemeenen zin had kunnen vereenigen, moest herberekening van de vordering plaats hebben en moesten omvangrijke werkzaamheden opnieuw worden verricht. Het totaal van de aan het Rijk gevraagde schadeloos stelling bedraagt over 1939 en 1940 voor de vordering van onderscheidenlijk 91 en 87 Gemeentegebouwen f 178.224,05. Hier van was f 177.310,05 te beschouwen als een vergoeding wegens inkwartiering van militairen en f 914,als schadeloosstelling wegens in Gemeentegebouwen ingekwartierde, tot den Opbouw dienst behoorende, personen (zie voor Opbouwdienst bladz. 83). Mede ten gevolge van de beëindiging door de lichting 1939 van den zg. eerste-oefeningstijd en de opkomst in militairen dienst

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1940 | | pagina 83