81
van een aantal buitengewoon-dienstplichtigen der lichtingen
1938 en 1939 steeg het aantal ingewilligde aanvragen om kost
winnersvergoeding van 9 461 in 1939 tot 9 614 in 1940. Hierbij
valt op te merken, dat de verwanten der buitengewoon-dienst
plichtigen, zoo noodig van den opkomstdatum af, deze ver
goeding genoten, terwijl die der gewoon-dienstplichtigen eerst
kostwinnersvergoeding ontvingen, nadat de zg. eerste-oefenings-
tjjd was verstreken.
Aan kostwinnersvergoeding werd ten laste van de departe
menten van Defensie (militairen dienst) en Algemeene Zaken
(Opbouwdienst) uitbetaald onderscheidenlijk f 3.327.898,08 en
f 905.153,31, in totaal f 4.233.051,39.
Op 11 Mei bepaalde de Minister van Defensie, dat de tot
dusver door de zorg van militaire autoriteiten aan dienstplich
tigen uitbetaalde kostwinnersvergoeding voortaan door de bur
gemeesters der woonplaatsen van de verwanten dezer dienst
plichtigen zou worden uitbetaald. Ten gevolge hiervan steeg
het aantal betalingen met 187.
De uitbetaling van kostwinnersvergoeding moest ingevolge
de aanschrijving d.d. 24 Mei 1940, Vile Afd., no. 301 H, van
den Secretaris-Generaal, waarnemend Hoofd van het Departe
ment van Defensie, ononderbroken voortgang hebben, ook aan
personen, die, ofschoon slechts tijdelijk in deze gemeente ver
blijvend, voldoende konden aantoonen recht op deze vergoeding
te hebben. Aan verwanten van overleden militairen kon de uit
betaling van kostwinnersvergoeding voorloopig gedurende 14
dagen voortgang vinden.
Bij beschikking d.d. 9 Juli 1940 van het Hoofd van het
Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie werd
de mobilisatie-vergoedingsbeschikking belangrijk gewijzigd. Op
26 Juli d.a.v. deelde dezelfde autoriteit telegrafisch mede, dat
de uitvoering van het gewijzigde voorschrift voorloopig moest
worden opgeschort en indien ingevolge die wijziging reeds
lagere vergoedingen waren uitbetaald, het te weinig genotene
alsnog ten spoedigste moest worden uitgekeerd. Aangezien de
vergoedingsbedragen reeds waren gewijzigd en gedurende een
tweetal weken uitgekeerd, zijn zij opnieuw op de oorspronkelijke
bedragen vastgesteld. Hierna is het door belanghebbenden te
weinig genotene alsnog aan hen uitbetaald.
Ingevolge de beschikking d.d. 1 April 1940, Vile Afd., no. Regeling vergoe-
496 H, van den Minister van Defensie konden ongehuwde ding ongehnw-
dienstplichtigen op hun aanvraag in aanmerking komen voor den.
een geldelijke vergoeding, indien zij door hun verblijf in werke-
lijken dienst niet in staat waren aan hun vóór de mobilisatie
aangegane geldelijke verplichtingen te voldoen. Het aantal
toegekende vergoedingen bedroeg pl.m. 450.