11
VERSLAG VOORTGEZET ONDERWIJS.
Jaar.
Jaar.
Jongens.(Meisjes.
Totaal.
45,8
70,7
60,1
47,6
69,6
74,7
70,4
57,5
57,3
66,6
67,6
52,6
42,3
57,6
53,1
52,6
44,3
65,4
57,4
49,3
67,1
71,3
68,3
48,6
11,9
13,7
15,6
22,6
25,9
26,9
38.2
39,5
50,-
55,3
58,4
41,5
74,4
77.3
55,7
22,7
74,3
77,7
56,9
37,8
32,3
39,3
50,-
45,5
60,3
80,1
76,-
62,5
56.5
62.5
63,9
35,1
52,-
63,4
64,8
49,2
53.5
73,-
70.6 I
50,-
8.9 I
9,-
11.7 I
24.7
verlieten, naar een andere, gelijkwaardige inrich
ting over, in 1941 bij het openbaar onderwijs bijna
de helft, als gevolg van het vertrek der Joodsche
leerlingen naar het voor hen gestichte lyceum.
De cijfers over 1942 geven een belangrijke toe
neming te zien en dragen een bijzonder karakter
in verband met de evacuatie; het grootste deel der
geëvacueerde leerlingen ging over naar een gelijk
waardige onderwijsinrichting, waardoor de percen
tages voor het eerst zoowel bij het openbaar als
bij het bijzonder onderwijs boven de 50 zijn ge
komen.
Zoowel bij het openbaar als bij het bijzonder
onderwijs zijn de percentages voor de jongens niet
onbelangrijk hooger dan voor de meisjes. Gere
kend naar de gemiddelden over 5 jaar, is het
percentage voor de jongens te stellen op bijna 37,-
en voor de meisjes op ruim 29,-. Voor 1941 en 1942
liggen evenwel bij het bijzonder onderwijs de ver-
houdingsejjfers voor de meisjes boven die voor de
jongens.
Ten slotte valt nog op te merken, dat de gemid
delde percentages der leerlingen, die naar een
gelijkwaardige inrichting vertrokken, bij het open
baar onderwijs hooger zijn dan bij het bijzondere.
c. daarvan met onvoldoende vorderingen. Door
een wijziging in de onderscheiding van de redenen
van het verlaten der school is sinds 1932 de vraag
naar de oorzaak van het vertrek van een leerling
eenvormiger beantwoord dan in daaraan vooraf
gaande jaren. Daarom moet vergelijking van de
cijfers voor 1932 en volgende jaren met de gemid
delden over de voorafgaande vijf jaren in den
volgenden staat met eenig voorbehoud geschieden.
Openbare gymnasia.
74,- I
79,2
58.2 I
52.2 I
Aantal leert, dat de school
verliet met onvoldoende
vorderingen, in pCt. v. h.
totaal aantal vertrokkenen.
Openbare h.b.s.
1926/’27 t/m. 1929/’3O en 1931
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942
Bijzondere gymnasia.
1928/’29t./m. 1929/’30 en 1931
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942
Openbare handelsschool.
1926/’27 t./m. 1929/’30 en 1931
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942
62.9 i
83,1 j
78,-
71.4 i
Gein, handelsavondscholen.
13.7
17.5 I
17.9 j
21.7 I
Bijzondere h.b.s.
1926/’27 t./m. 1929/’3O en 1931
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942
1926/’27 t./m. 1929/’30 en 1931
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942
Bijz. handelsavondscholen.
1926/’27 t./m. 1929/’30 en 1931 I
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942
Gerekend naar de gemiddelden over 5 jaar is met
slechts één uitzondering vast te stellen, dat het
grootste deel der vertrokkenen bij het dagonderwijs
de school verliet met onvoldoende vorderingen;
behoudens enkele uitzonderingen loopen de ge
middelde percentages sinds 1932 uiteen van onge
veer 60 tot 80.
Ten aanzien van het verloop der cijfers valt op
te merken, dat, terwijl de gemiddelden over de
jaren 1932 t./m. 1936 een stijging te zien gaven,
die over 1937 t./m. 1941 daalden, behalve bij de bij
zondere h. b. s.-en, waar de toeneming echter ge
ring was.
In 1942 zet zich deze daling voort, waardoor zoo
wel bij de gymnasia als de h. b. s.-en minder dan
de helft van het aantal vertrokken leerlingen de
school verliet met onvoldoende vorderingen; het
is waarschijnlijk, dat hier het gedwongen vertrek
door evacuatie invloed heeft gehad.
Bij de handelsavondscholen zijn de percentages
der vertrokkenen met onvoldoende vorderingen
aanzienlijk lager, hetgeen vooral geldt voor de
openbare inrichtingen. Gerekend naar de gemid
delden over 5 jaar geven de cijfers een voort
durende stijging te zien, die zich in 1942 voortzet.
Op te merken is nog, dat, zoowel bij het dag-
als het avondonderwijs, de percentages voor de
jongens vrijwel steeds hooger zijn dan die voor de
meisjes; in 1942 maken de openbare h. b. s.-en en
de openbare handelsavondscholen hierop echter
een uitzondering.
Bij het avondonderwijs zijn de verschillen het
grootst.
Aantal geslaagden voor het eindexamen naar
leertijd.
Met betrekking tot de in den staat op bladz. 12
vermelde percentages dient er rekening mede ge
houden te worden, dat elk jaar van een deel der
geslaagden doordat niet onafgebroken dezelfde
soort onderwijs werd genoten (en, in vroeger
jaren, door ontbreken of onvolledigheid der gege
vens) het aantal leerjaren niet kon worden
vastgesteld.
Aantal leerl., dat de school
verliet met onvoldoende
vorderingen, in pCt. v. h.
totaal aantal vertrokkenen.
Jongens. I Meisjes. I Totaal.
15.2
13,8
27,5
32.3 I
1926/’27 t./m. 1929/’30 en 1931 I
1932 t./m. 1936
1937 1941
1942