verslag gem. dienst van haven- en marktwezen.
3
ont-
vis-
één-
Het in de beide havens door de Duitschers tot
zinken gebrachte oorlogsmateriaal werd, deels door
de Engelsche, deels door de Nederlandsche marine
daaruit verwijderd.
Mistsignaal.
Het mistsignaal werd tijdens dikken mist 9 maal
met een totaal van 67 uren in werking gesteld.
Quarantaine.
Gedurende het verslagjaar kwam driemaal, en
wel op 30 Mei, 19 Augustus en 22 December een
vaartuig binnen onderscheidenlijk met eenmaal
een doode en tweemaal een zieke aan boord. Zooals
gebruikelijk werd aan deze vaartuigen geen ver
binding met den wal toegestaan, alvorens de qua-
rantaine-dokter hiertoe vergunning had gegeven.
Diepte der buitenhaven.
Als gevolg van het wegnemen van den drempel
door den bezetter, was de diepte van de buiten
haven over het algemeen niet ongunstig te noe
men. Wel trad er in den loop van het jaar, door
dat er in de eerste maanden na de bevrjjding niet
gebaggerd kon worden, eenige verzanding op. In
October echter kon met het baggeren wederom een
begin worden gemaakt, zoodat dit vaarwater als
mede de doorgang naar de binnenvoorhaven, welke
door de bezettende macht tijdelijk met een ketting
was afgesloten, einde October wederom vrijwel op
diepte was.
Seininrichting.
De dienst aan de seininrichting werd onafgebro
ken dag en nacht waargenomen. Als grondslag
voor het getjjsein werd steeds aangenomen de
minste diepte, welke in de vaargeul der buiten
haven en tot 300 m buiten de havenhoofden in zee
werd aangetroffen, volgens de laatste door den
Rijkswaterstaat verrichte peiling.
Voor zoover gezouten haring niet als zoodanig
in het binnenland werd afgezet, werd deze inge
legd en gerookt.
De aangevoerde zoute haring is niet via den
vischafslag verkocht of verdeeld. Zulks geschiedde
door groothandelaren in haring, die hiervoor door
het Bedrijfschap voor Visscherjjproducten waren
aangewezen.
Schadevaringen.
Gedurende het verslagjaar werd 5 maal door
vaartuigen sehade toegebracht aan de Gemeentelijke
havenwerken, waarvan 2 maal in de tweede bin
nenhaven, 1 maal in de eerste binnenhaven, 1 maal
in de binnenvoorhaven.
De processen-verbaal werden doorgezonden naar
den Dienst der Gemeentewerken, welke voor de
verdere afwikkeling zorg droeg.
Sleephelling.
.Het aantal gehellingde vaartuigen bedroeg 119
zijnde één minder dan in het voorgaande jaar.
Diepte der binnenhaven.
De diepte in de eerste binnenhaven was over het
algemeen niet ongunstig; de overgebleven resten
van de vernielde ducdalven, die gevaar opleverden
voor de scheepvaart, werden door middel van
boeien aangegeven, waarvan mededeeling werd
gedaan aan de verschillende reederijen.
De tweede binnenhaven welke in grooter mate
was aangeslibt werd eveneens op diepte gebracht.
Toestand van de haven als gevolg van de bezetting.
De door den bezetter aan de havens aangeriehte
schade, waarvan de grootste werd toegebracht aan
de eerste binnenhaven, waar alle ducdalven werden
vernield, bleek gelukkig niet van dien aard, dat
deze voor de visscherjj onbruikbaar waren.
Aan de houten steigers langs de N.W.-zijde van
die haven was het plankier over ongeveer 2/3 van
de lengte weggenomen, terwijl in de basaltglooiing
aan de N.O.-zijde twee groote kraters met een
middellijn van ongeveer 20 m waren ontstaan ver
oorzaakt door moedwillige ontploffingen.
Aan weerszijden van den doorgang van de bui
tenhaven naar de binnenvoorhaven waren in de
kade springladingen aangebracht, zonder tot
ploffing te zijn gebracht.
In beide havens lag een aantal gezonken
schersvaartuigen, marinebooten, V-2 wagens,
mansonderzeebooten, torpedo’s e.d.
De kaden aan de ZX>.-zijde van de eerste en de
N.W.-zjjde van de tweede binnenhaven hadden ge
diend als opslag- en werkplaatsen voor de „Orga
nisation Todt”.
De eerstgenoemde kade kon weder vrij spoedig
worden opgeruimd en gebruikt, de laatste echter
is nog steeds voor het grootste deel onbruikbaar
door de zich daarop bevindende hoeveelheden zand
en grint.
In de Rjjkshavenwerken aan de buitenhaven
waren aan weerszijden van den ingang naar de
binnenhaven twee bunkers gebouwd. Een gedeelte
van den bovenkant der havenhoofden was wegge
nomen om een schootsveld te verkrijgen voor het
in die bunkers geplaatste geschut.
Ongevallen.
De motorlogger Sch. 65, die van Delfzijl uit de
visscherjj uitoefende, is in de maand Maart ver
moedelijk op een mjjn geloopen en met man en
muis vergaan.
Op 30 Mei, den eersten dag dat van Scheveningen
uit de visscherjj wederom mocht worden uitge
oefend, sloeg van de Sch. 62 bjj het uitzetten van
het net een matroos overboord en verdronk. Het
lijk werd denzelfden dag geborgen door de motor-
reddingboot.
De vlet Sch. 29 verging op 30 Juni door slecht
weer ter hoogte van IJmuiden, twee leden der be
manning lieten het leven.
Op 12 en 30 Augustus liepen de motorlogger Sch.
198 «n de vlet Sch. 17 komende van IJmuiden, ter
hoogte van Zandvoort aan den grond; de opva
renden konden worden gered.
Het kustvisschersvaartuig Sch. 144 vloog op 10
September in de lucht 10 mijl W.N.W. van Sche
veningen vermoedeljjk ten gevolge van een mijn-
ontplQffing. Twee leden der bemanning lieten hier
bij het leven.
Op 20 October liep de stoomlogger Sch. 161 ter
hoogte van Zandvoort op een mijn; de gebeele be
manning, 9 koppen, kwam hierbij om.