it
VERSLAG betreffende den Gemeentelijken Dienst voor Maatschappelijk
Hulpbetoon te ’s-Gravenhage over het jaar 1945.
v O
-
r
ALGEMEEN VERSLAG.
I. INLEIDING.
Personeel.
Het oproepen van ambtenaren voor te werk stel
ling in Duitsehland in November 1942 en daarna,
waaraan de heer Kouwenberg ijverig medewerkte,
was een bron van veel ellende. Uit de volgende
cijfers kan eenigermate de ontwrichting van den
Dienst worden afgeleid, ofschoon daarin niet tot
uitdrukking kan worden gebracht het aantal amb
tenaren, dat vrijwillig ontslag nam, omdat men
zich bjj Maatschappelijk Hulpbetoon niet langer
veilig voelde.
persoonlijk de collectebus voor Winterhulp. Met
schoone beloften of dreigementen trachtte hij het
personeel op zjjn hand te krijgen, doch over het
algemeen met weinig succes. Integendeel, de saam-
hoorigheid nam toe en vele beginselvaste ambte
naren waren zwakkere collega’s door hun voor
beeld ten steun.
In de bestuursvergadering van 13 September 1943
werd echter door den voorzitter, Wethouder P.
Kuiper, medegedeeld, dat de werkzaamheden van
den heer Kouwenberg, in verband met een bij den
Dienst in te stellen reorganisatie-onderzoek, be
ëindigd waren en dat dit ontslag niet te wijten
was aan gebrek aan ijver of aan wantrouwen,
maar dat de werkzaamheden van den Dienst niet
strookten met het karakter van den heer Kouwen
berg. Op last van Burgemeester Westra werd zijn
salaris nochtans tot 1 Juni 1944 doorbetaald.
De „sociale voorman” Van Dijk is nauwelijks 4
maanden bij Maatschappelijk Hulpbetoon in dienst
geweest. Ook hij heeft weinig aanhangers onder
het personeel gevonden.
In de tweede helft van 1943 gaf Burgemeester
Westra aan een commissie, onder leiding van den
N.S.B.-er, C. L. G. Molier, toen hoofd van het Ge
meentelijk Evaeuatiebureau, opdracht het hiervoren
reeds vermelde comptabel reorganisatie-onderzoek
bjj den Dienst in te stellen, omdat de administra
teur, de heer A. J. Walsmit, te kennen had ge
geven, in verband met de inkrimping van het
personeel wegens plaatsing in Duitsehland, arbeids
inzet, terugvoering in krijgsgevangenschap e.d.
de verantwoordelijkheid voor een juiste interne
controle niet langer op zich te willen en kunnen
nemen.
Het door deze commissie uitgebrachte rapport
bevatte eenige voorstellen, welker verwezenlijking
den goeden gang van zaken bij den Dienst ernstig
zou verstoren en was er voorts op gericht eenige
hoofdambtenaren uit hun functies te doen zetten.
De heeren A. J. Walsmit en T. P. H. van Maas-
trigt, hoofdambtenaar voor socialen arbeid-afdee-
lingschef, gaf het aanleiding ontslag te vragen,
welke hun onderscheidenlijk per 1 Januari en 15
Januari 1944 werd verleend.
Opmerkelijk is het, dat aan de suggesties van het
rapport „Molier” nimmer gevolg is gegeven en
dat Burgemeester Westra weigerde er in toe te
stemmen, dat het rapport ter inzage aan het Be
stuur van den Dienst werd gegeven.
Directie.
Op 10 November 1942 werd den directeur, den
heer W. C. A. Riem Vis, door den N.S.B.-burge-
meester Westra eervol ontslag verleend, omdat,
zooals het ontslagbesluit luidde, naar het oordeel
van laatstgenoemde het Gemeentebelang eischte,
dat de betrekking van directeur van den Gemeen
telijken Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon
op andere wijze moest worden vervuld, dan door
den heer Riem Vis geschiedde. Aan dit besluit was
voorafgegaan een weigering van den directeur,
om op verzoek van den Wethouder voor Sociale
Zaken, P. Kuiper, eenige hoofdambtenaren van
den Dienst op grond van hun goede politieke
instelling voor ontslag voor te dragen.
Tot zjjn opvolger werd benoemd de heer B. Th.
Avenarius, die reeds van 17 Augustus 1942 af als
adjunct-directeur aan den Dienst was toegevoegd.
Op 21 December 1942 werd tot adjunct-directeur
benoemd de heer A. C. J. Kouwenberg en op 3 Mei
1943 tot socialen voorman de heer J. C. W. van
Djjk, allen N.S.B.-ers.
Al spoedig bleek, dat de heer A. O. J. Kouwen
berg, die op het terrein der overheidsarmenzorg
een volslagen leek was, ni^t was aangesteld om
den directeur in diens werk bjj te staan, doch om
te trachten van Maatschappelijk Hulpbetoon een
Dienst met een nationaal-socialistischen inslag te
maken.
Een tijd van terreur, willekeur en bevoorrechting
van N.S.B.-ers brak thans voor het personeel aan.
Angst, haat en onderling wantrouwen werden ge
zaaid. Lidmaatschap van het N.A.F., de Kultuurka
mer en dergelijke N.S.B.-mantelorganisaties werd
gepropageerd, voor sommige ambtenaren zelfs ver
plicht gesteld. De „adjunct-directeur” hanteerde
Bestuur-
De vele wijzigingen in de samenstelling van het
Bestuur zijn reeds in de vorige jaarverslagen ver
meld. Langzamerhand werden zoo goed als alle
plaatsen in dit College door N.S.B.-ers bezet, lieden,
die, de een minder, de ander meer, een groote
onwetendheid der armenzorg aan den dag legden.
De mutaties onder hen waren talrijk en velen
hunner woonden de Bestuursvergaderingen slechts
sporadisch of in het geheel niet bjj.
Het verslag over het jaar 1945, het jaar, waarin
de bevrjjding van ons land een feit werd, biedt
de mogelijkheid om, zij het slechts in groote trek
ken, een terugblik te slaan op de bezettingsjaren
en op den invloed daarvan op den Gemeentelijken
Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Echter
zullen in deze inleiding slechts in hoofdzaak die
feiten worden vermeld, welke onder de N.S.B.-
Jeiding niet in de verslagen der voorafgaande jaren
zijn opgenomen.