32
I
i.
2.
3
Commissie twijfelgevallen.
In de samenstelling van de Commissie, die op
13 September 1945 door Burgemeester en Wet
houders van ’s-Gravenhage werd ingesteld om
twijfelgevallen bij de toekenning van overbrug
gingsuitkering te beoordelen, kwam in 1946
geen wijziging.
De Commissie, die bestaat uit drie leden-werk
gevers en drie leden-werknemers, kwam gedu
rende het verslagjaar driemaal in vergadering
bijeen onder voorzitterschap van de Wethouder
van Sociale Zaken. In totaal werden 39 twijfel
gevallen behandeld. Behalve de beoordeling van
aan haar ter beslissing voorlegde gevallen nam
de Commissie de volgende principiële beslissin
gen.
Personen, die extra levensmiddelenkaarten
accepteerden, welke verkregen zijn door vrij-
willige dienstneming van één der gezinsleden
bij „S.S.”, „Kriegsmarine” of „Wehrmacht”,
worden van overbruggingsuitkering uitge
sloten gedurende een aantal maanden, gelijk
aan het aantal perioden, waarover extra
kaarten werden ontvangen met een maxi
mum uitsluitingstermijn van zes maanden.
Met ingang van 1 Juli 1946 kunnen zij, die
verplicht werden te werk gesteld in een be
trekking, waaraan zij het recht ontleenden,
extra levensmiddelenkaarten te ontvangen,
zitting hebben de waarnemend directeur en
een afdelingschef van het Gewestelijk Arbeids
bureau en twee hoofdambtenaren van het
Gemeentelijk Bureau voor Werklozenzorg.)
Voorts schreef de Minister bindend voor, dat
het Gewestelijk Arbeidsbureau een nomina-
tieve opgave moest ontvangen van de in de
overbruggingsuitkeringsregeling opgenomen
arbeiders en voorts wekelijks een opgave van
de mutaties. (Hierbij kan worden opgemerkt,
dat de door de Minister bedoelde opgaven
reeds regelmatig aan het Gewestelijk Ar
beidsbureau werden verstrekt.)
De voorgeschreven samenwerking tussen de
gemeentebesturen en de Gewestelijke Arbeids-
bureaux was voor de Minister aanleiding zijn
beslissing van 26 November 1945, waarbij be
paalde groepen van arbeiders wegens voldoende
werkgelegenheid van overbruggingsuitkering
werden uitgesloten, in te trekken.
Door deze maatregel, welke werd medegedeeld
in circulaire C 21436 afd. S.B. d.d. 12 December
1946, waren de volgende groepen van arbeiders
niet langer uitgeschakeld: timmerlieden, metse
laars, straatmakers, loodgieters, kappersbedien
den, automonteurs, schoenmakers, drukkers,
zetters.
gemeentebesturen werd bekend gemaakt in cir
culaire no. C 11217, afd. S.B. d.d. 5 September
1946 van het Ministerie van Sociale Zaken, wor
den onder oud-militairen verstaan zij, die op
6 Juni 1944 in werkelijke dienst waren en be
hoorden tot het reserve- of dienstplichtige per
soneel van de zee- of landmacht.
Aan de gedemobiliseerden, die niet onmid
dellijk in staat zijn in hun eigen onderhoud te
voorzien, kan een uitkering worden verstrekt
tot een gelijk bedrag als zij zouden kunnen ont
vangen, indien zij in de regeling overbruggings
uitkering voor werkloze arbeiders waren op
genomen, evenwel met dien verstande, dat de
voor de overbruggingsregeling gestelde abso
lute maxima niet behoeven te worden aange
houden. In plaats van deze maxima zullen de
uitkeringen (exclusief de kinderbijslag) moeten
worden getoetst aan de navolgende maximum
bedragen:
f 35,per week voor kostwinners;
f 25,per week voor kostgangers en alleen
wonenden en
f 15,— per week voor thuisinwonenden.
De aan de hand van deze regeling vastge
stelde bedragen mogen slechts gedurende ten
hoogste één jaar, nadat de betrokken militair
is gedemobiliseerd, worden verleend. Overigens
zijn ten deze de bepalingen van de regeling
overbruggingsuitkering voor werkloze arbeiders
mutatis mutandis van toepassing. De uitbe
talingen geschieden door de afdeling Militaire
Zaken der Gemeentesecretarie in overleg met
het Gemeentelijk Bureau voor Werklozenzorg,
een en ander op verzoek van de Minister van
Sociale Zaken.
Op 6 September 1946 (circ. no. C 16669 afd.
S.B.) gaf de Minister van Sociale Zaken voor
schriften inzake de samenwerking tussen de
gemeentebesturen en de Gewestelijke Arbeids-
bureaux. Deze voorschriften kunnen als volgt
worden samen gevat.
1. Alvorens tot opneming van een werkloze
arbeider in de overbruggingsregeling wordt
overgegaan, zal van geval tot geval advies
moeten worden gevraagd van het desbetref
fende Gewestelijke Arbeidsbureau. De beslis
sing, al dan niet in overeenstemming met dat
advies, blijft bij het gemeentebestuur.
2. Maandelijks moet aan het Ministerie van
Sociale Zaken een nominatieve en beknopt
gemotiveerde opgave worden verstrekt van
de gevallen, waarin van het advies van het
Gewestelijk Arbeidsbureau is afgeweken.
(Deze gevallen bleven te ’s-Gravenhage tot
een minimum beperkt, aangezien alle geval
len waarover verschil van mening rijst in een
eontact-commissie worden behandeld, waarin
VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING.