41 7 J Het aantal leerlingen bij het handelsdag- schoolonderwijs heeft in de beide na-oorlogse jaren slechts geringe veranderingen ondergaan; de daling, die reeds vóór de oorlog (in 1939) begon, heeft zich in 1945 en 1946 slechts in zwakke mate voortgezet. Sinds 1943 bedraagt de sterkte bij het handelsdagschoolonderwijs rond 60 pCt. van die in 1927. Jongens en meisjes. Bij de verschillende soorten van onderwijs is het aantal jongens voortdurend belangrijk groter dan dat der meisjes, hoewel voor het dagonderwijs met uitzondering van de han- delsdagschool in de na-oorlogse jaren t.o.v. 1943 een relatieve toeneming van de vrouwelijke schoolbevolking is te constateren. In de jaren 1943, 1945 en 1946 bedroeg het per centage meisjes bij het dagonderwijs achtereen volgens 33,6, 34,3 en 35,6. Bij het avondonderwijs is er daarentegen sprake van een relatieve daling en wel van 38,3 pCt. in 1943 tot 36,pCt. in 1945 en vervolgens tot 34,4 pCt. in 1946. Op te merken is hierbij, dat deze daling alleen veroorzaakt wordt door de openbare inrichtin gen; bij de bijzondere avondscholen neemt het aantal meisjes relatief toe. loo,- mede boven het niveau van 1926 en 1935 geko men. Het aantal leerlingen bij het bijzonder dagonderwijs, dat sinds 1937 ruim tweemaal zo hoog was als in 1926, klom in 1945 tot 2% maal en in 1946 tot 2% maal de sterkte van 1926. In 1946 was het leerlingental bij het openbaar dagonderwijs t.o.v. 1943 dus toegenomen met 698 (22,8 pCt.) en bij het bijzonder onderwijs met 991 (28,8 pCt.), terwijl het eerste in 1946 t.o.v. 1945 een iets sterkere groei vertoonde dan het bijzonder dagonderwijs. Opmerkelijk is nog, dat terwijl in 1946 bij het openbaar dagonderwijs het leerlingenverlies uit de oorlogsjaren nauwelijks is goedgemaakt, bij het bijzonder dagonderwijs daarentegen het aantal leerlingen in dat jaar rond 1006 groter is dan in het begin van de oorlog. Dit is mede een gevolg van het feit, dat bij het bijzonder onderwijs in de oorlogsjaren (althans tot en met 1943) het leerlingental betrekkelijk constant bleef en het openbaar onderwijs in 1943 rond 740 leerlngen minder telde dan in 1940. In de periode van 20 jaren, waaroxer deze statistiek thans loopt, is de sterkteverhouding van beide richtingen totaal gewijzigd; in 1926 telde het bijzonder onderwijs minder dan de helft van het aantal leerlingen van het open baar onderwijs. Voor het eerst in 1942 was de schoolbevolking van het bijzonder onderwijs groter en in 1946 bedraagt het verschil 700 leer lingen of bijna 20 pCt. ten gunste van het bij zonder onderwijs. Bij het handelsavondonderwijs, waarvan het leerlingental sinds 1930 regelmatig terugliep, is in 1945, zowel bij de openbare als bij de bijzon dere inrichtingen, voor het eerst weer een toe neming te constateren; in 1946 bleven de aan tallen vrijwel ongewijzigd. Gerekend t.o.v. de sterkte in 1926 bedroeg het aantal leerlingen in de beide laatste jaren bij het openbaar avond onderwijs ruim de helft daarvan. T.o.v. het jaar 1943 nam het openbaar onderwijs in 1945 en 1946 toe mét onderscheidenlijk 103 en 120 leerlingen (27 en 29 pCt.) en het bijzonder onderwijs met 60 en 65 (d.i. onderscheidenlijk 30 en 32 pCt.). Wat het dagonderwijs betreft is nog van bete kenis een verdeling der schoolbevolking naar de richting van het onderwijs. In 1946 doet zich bij de openbare h.b.s.-en een grotere stijging voor dan bij de bijzondere. Het aantal leerlingen van de openbare gym nasia ligt in 1946 nog beneden het niveau van 1927. Bij de openbare h.b.s.-en bevindt het zich daarboven. Van de bijzondere inrichtingen is de sterkte bij het gymnasiaal onderwijs sinds 1927 relatief het meest toegenomen, nl. in 1946 tot bijna het drievoudige. Bij de bijzondere h.b.s.-en -werd het aantal van 1927 tot 1946 2 2/3 maal zo groot. Naast h.b.s. en gymnasiaal onderwijs dient tevens beschouwd te worden het handelsdag schoolonderwijs in de jaren 1927 tot en met 1946. 1 VERSLAG VOORTGEZET ONDERWIJS. Aantal leerlingen. 15 Sept. Indexcyfers. 1927 1930 1935 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946 615 643 658 650 757 609 595 599 548 1 238 1 336 2 383 2 315 2 426 2 674 2 677 2 489 2 130 2 223 2 745 2 717 3 095 1 165 1 483 2 094 2 295 2 430 2 478 2 406 543 495 500 470 394 366 335 93,5 97,7 60,8 59,5 233,2 265,7 H. b. 8.- onderwijs 100,- 91,1 92,1 86,1 72,6 67,4 61,7 271,5 293,- 456 588 991 1 059 1 067 1 085 1 034 100,- 98,8 115,- 92,6 I 90,4 91,- 83,3 100,- 127,3 179,7 197,- 208,6 212,7 206,5 Aantal leerlingen, dat gymnasiaal en h.b.s.-onderwys genoot. 1) H.b.s.- onderwijs. 330 323 Twee inrichtingen. 100,- 97,1 101,8 112,2 112,3 104,4 89,4 1927 2) 1930 2) 1935 2) 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946 1) Eén inrichting. Gymnasiaal I onderwas. Openb. Bijz. Onenb. Bijz. Indexcijfers. 128.9 I 217,3 232,2 234,- 237.9 226,8 I I 93,3 1 115,2 1) Gegevens naar de toestand op 15 Sept. 1926 ontbreken. Gymnasiaal onderwijs. Openb. B^jz. Openb. j Bijz.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1946 | | pagina 501