INLEIDING.
1
Met het lenigen van materiële nood onder de
Haagse bevolking, inzonderheid onder bombar-
dementsslachtoffers en gerepatrieerden, werd
voortgegaan. In het bijzonder Nederlands Volks
herstel en de Commissie Voorziening ’s-Graven-
hage strekten hun bemoeiingen in dit opzicht
verder uit in samenwerking met Kerkelijke in
stellingen, het Leger des Heils, het Nederlandse
Rode Kruis, de Haagse Bestuurdersbond en de
Sociale Raad, Gemeentelijke diensten vooral
de Gemeentelijke Distributiedienst verleenden
daarbij medewerking.
Naast degenen, die teruggekeerd waren uit de
vreemde, waarheen zij in de oorlog door de
Duitse bezettingsmacht voor dwangarbeid of in
Een omvangrijke administratieve arbeid, die
vóór de in het verslagjaar gehouden verkiezin
gen (zie hoofdstuk I) gereed kwam, was de
reconstructie van het bevolkingsregister. In de
oorlogsjaren was dit register in grote wanorde
geraakt, deels door onjuistheid, onvolledigheid
of het geheel achterwege laten van aan- en af
meldingen, maar ook doordat honderden per
soonskaarten waren gelicht. Bijzonderheden aan
gaande deze reconstructie worden aangetroffen
in hoofdstuk II.
De terugkeer tot meer normale verhoudingen
maakte in 1946 goede voortgang.
Op bestuurlijk gebied valt in de eerste plaats
te vermelden de vervanging van de tijdelijke
Gemeenteraad door een Raad, die voor het eerst
na de bevrijding weder gekozen was op grond
van de in ons staatsrecht voorgesehreven regels.
De nieuw verkozen Raad trad op 3 September
1946 in functie en had, in tegenstelling met de
tijdelijke Gemeenteraad, die beperkte bevoegd
heid bezat, wederom alle bevoegdheden, die bij
de wet aan de Raad zijn toegekend.
De bijzondere staat van beleg, afgekondigd op
4 September 1944 werd bij besluit van de Chef
Staf van het Militair Gezag, Publicatieblad Mili
tair Gezag no. 45, d.d. 2 Maart 1946, opgeheven
met ingang van 4 Maart 1946, waardoor het Ge
meentebestuur wederom de bij de wet geregelde
bevoegdheden herkreeg.
Een zeer belangrijke gebeurtenis aan het einde
van het jaar was het heengaan van Mr. Dr.
S. J. R. de Monchy als Burgemeester, wegens het
overschrijden van de daarvoor gestelde leeftijd.
In een speciaal belegde openbare vergadering
van de Gemeenteraad op 30 December 1946 ver
kreeg het afscheid een bijzonder karakter, dat
een weerspiegeling was van de grote plaats, die
deze magistraat in het Haagse Gemeentelijke en
openbare leven heeft ingenomen. Als blijk van
waardering voor de zeer vele en hoogst gewich
tige diensten onder bijzonder moeilijke omstan
digheden tijdens zijn ambtsvervulling en onder
de bezetting aan de Gemeente bewezen, besloot
de Raad aan de heer De Monchy een gedenkpen
ning in goud aan te bieden met een afschrift van
het desbetreffende Raadsbesluit op perkament.
Bovendien werd besloten tot het instellen van
een Gemeentelijk studiefonds voor het toekennen
van studiebeurzen aan jongelieden ten einde hen
in staat te stellen te studeren aan een in Neder
land gevestigde instelling van hoger onderwijs
en aan dit fonds de naam te geven van „Burge-
meester-De-Monch y-f onds”.
De zuivering van het Gemeentepersoneel, in
1945 aangevangen, kreeg in het verslagjaar haar
beslag. In totaal werden naast de duidelijke
N.S.B.-gevallen (te zamen 404) 1287 personen
berecht. In hoofdstuk I zijn daaromtrent ge
detailleerde gegevens opgenomen.
Het aantal inwoners der Gemeente was op
31 December 1946 gestegen tot 523 650 en had
daarmede een hoogte bereikt als nooit te voren.
Het op 1 October 1942 bereikte topcijfer van
521196 zielen was daardoor met rond 2 500 over
schreden. De toeneming van de bevolking be
droeg in het verslagjaar 47 333 zielen, vooral ten
gevolge van terugkeer van door of vanwege de
Duitse bezettingsmacht in de oorlogsjaren ver
dreven personen. Tot de snelle groei van het
inwonertal heeft evenwel ook het zeer hoge aan
tal geboorten bijgedragen. Tegenover 15 a 16 per
1 000 inwoners vóór de oorlog, was het geboorte
cijfer voor het jaar 1946: 32, een cijfer, dat, terug
gaande, eerst weer in 1893 wordt aangetroffen.
De sterfte bereikte met een cijfer van 8,3 per
1 000 inwoners een zeer laag peil, lager dan vóór
de oorlog in het algemeen werd waargenomen
10). Alhoewel het overlijden van merendeels
oudere personen in de hongerwinter 1944f45
mede tot het gunstige sterftecijfer na de oorlog
kan hebben bijgedragen, duiden de gegevens
toeh onomstotelijk op een na de bevrijding in
1945 veel verbeterde gezondheidstoestand van de
bevolking. Niettemin valt te vermelden, dat
het aantal besmettelijke ziekten nog aanzienlijk
hoger was dan gewoonlijk in vooroorlogse jaren,
hetgeen vooral op rekening van het betrekkelijk
hoge aantal gevallen van diphtheritis moet wor
den geschreven.
Bij het Consultatiebureau voor tuberculose was
een veel groter aantal personen ingeschreven
dan vóór de oorlog; het aantal personen bij wie
tuberculose werd vastgesteld, was echter ver
houdingsgewijze niet hoger dan in vooroorlogse
jaren, hoewel in absolute cijfers aanzienlijker in
verband met het grotere aantal ingeschrevenen.