34 22 ten voor gebouwen en materiaal, ook de perso neelskosten, voorzover het betrof personeel, dat van de bestaande Rijksbureaux werd overgeno men, voor zijn rekening zou nemen, werd vooi de nieuw op te richten afdeling een aantal D.B.V.O.-ambtenaren overgenomen, voorlopig in tijdelijke dienst. Op Maandag 23 Juni 1947 opende de Dienst in bovenvermeld gebouw zijn afdeling Oorlogs slachtoffers. De onderscheiding, welke het D.B.V.O. reeds maakte tussen Nederlandse oor logsslachtoffers en Nederlands-Indische gerepa- trieerden, werd bij de overneming gehand haafd. Bij de organisatie van deze afdeling was uit gegaan van de gedachte, dat de dagelijkse lei ding behoorde te worden toevertrouwd aan ambtenaren, die reeds lange tijd bij de Dienst werkzaam waren en die de Dienst, zijn personeel, afdelingen, werksysteem en sfeer volledig ken den. Om die reden werden als afdelingschef en souschef ambtenaren van de Dienst voor Sociale Belangen aangewezen, terwijl bovendien, tei versteviging van de groep sociale werkers, een tweetal ambtenaren van de afdeling Steunver lening werden overgeplaatst. Ook de behande ling van de incidentele vergoedingen werd toe vertrouwd aan een ambtenaar van de Dienst. De overige steuntechnische ambtenaren waren afkomstig van het D.B.V.O., waaronder een sociale werkster voor die gevallen, waaraan bij zondere zorg diende te worden besteed of waar voor vrouwelijke hulp gewenst of noodzakelijk werd geacht. De grondslagen en berekening der uitkeringen alsmede de Rijksrichtlijnen betreffende de be handeling van de Nederlandse oorlogsslachtof fers en in het bijzonder van de Nederlands-In dische gerepatrieerden wijken sterk af van die, welke gelden voor de hulpverlening krachtens de Armenwet. Het subsidiaire karakter van deze ondersteuning en het verhaal ontbreken hier grotendeels of geheel. Dit bracht mede, dat niet regelmatig een beroep op kerkelijke of andere instellingen van weldadigheid behoefde te wor den gedaan. Op ander terrein echter was een belangrijk stuk sociaal werk te verzetten. De behandeling van de vele tragische gevallen eiste een tactvol optreden van de sociale werkers, waarbij het vaak moeilijk was om het evenwicht te vinden tussen het bewogen hart van de mens en de critische beschouwing van deze in zijn functie van overheidsambtenaar. De morele steun van de sociale werkers laat zich omschrij ven noch schatten. Hoewel medelevend en tot passende hulpverlening ten volle bereid, moes ten de betreffende ambtenaren in vele gevallen drastische maatregelen voorstellen. Dank zij de langdurige ervaring van de ambtenaren van de Dienst kwamen ernstige gevallen van fraude aan het licht. Negenmaal werd de uitkering in getrokken, omdat vrouwen, wier echtgenoot overleden of vermist was, in concubinaat waren gaan leven. In 57 gevallen konden oorlogsslacht offers door een ernstige aansporing (soms een flinke duw) opnieuw in het arbeidsproces wor den opgenomen en daardoor in eigen onderhoud voorzien. Weigerden zij passende arbeid te aan vaarden, dan volgde intrekking van de uitke ring. Ook oncontroleerbare of neveninkomsten gaven in een aantal gevallen aanleiding de be moeiing van de Dienst te beëindigen. Zonder ook maar in het minst aan de sociale zorg te kort te doen kon dan ook worden bereikt, dat het bedrag van de wekelijkse uitkeringen, aanvankelijk f 33.375,— voor 1479 partijen, in 6 maanden tijds met f 11.012,werd verlaagd en per 31 December 1947 was teruggebracht tot f 22.363,voor 1045 partijen. In het verschil van 434 partijen zijn mede begrepen 58 gevallen, die naar de afdeling Verzorging zijn overgebracht. Bijzondere moeilijkheden werden aangetrof fen bij de groep gerepatrieerden. Verscheidenen van hen brachten lange jaren door in gevangen schap in Indonesië, werden na de bevrijding naar Nederland geëvacueerd en stonden hier als een kat in een vreemd pakhuis, zonder houvast, zonder goederen en vaak geheel overgeleverd aan de hebzucht van pensionhouders en kamer verhuurders. In verband met dit laatste moest verscheidene malen het Prijzenbureau voor On roerende Zaken worden ingeschakeld. Voor deze personen moesten veelal hoge wekelijkse uitke ringen worden gegeven om hen in staat te stel len in hun levensonderhoud te voorzien. De groep als geheel maakt een indolente indruk. Op werkaanvaarding, goedkoper wonen, enz., moest zeer dikwijls worden aangedrongen. In sommige gevallen bleek de beste oplossing een zo snel mogelijke terugkeer van betrokkenen naar Indo nesië. Ook bij deze groep dezelfde klacht, welke meei- in het verslag wordt aangetroffen: lichtzinnig heid, losheid van zeden, echtscheidingen en on wettige geboorten. Het spreekt vanzelf, dat de afdeling Oorlogs slachtoffers regelmatig contact had met de on derscheiden Rijksbureaux en met verschillende afdelingen van het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Bij de overneming van de werkzaamheden van het Districtsbureau Verzorging Oorlogsslacht offers (D.B.V.O.) bleek, dat daartoe ook verschil lende gevallen van verzorging behoorden, zoals van ouden van dagen, zieken en kinderen, hoofd zakelijk zg. oorlogspleegkinderen, die bij pleeg ouders of voogden waren ondergebracht. Ten einde de organisatie van de Dienst zoveel moge- VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1947 | | pagina 398