36
in
reis
3
2
6
Ook in 1947 zijn gevallen van besmettelijke
ziekten behorende tot de A-groep niet voor
gekomen.
Beschouwen we thans de voornaamste besmet
telijke ziekten afzonderlijk.
Roodvonk.
Het aantal aangegeven gevallen bedroeg 224
en was dus lager dan in 1946 (282). Voor verdere
bijzonderheden, welke dezelfde zijn als in 1946,
kan naar het desbetreffende jaarverslag worden
verwezen.
werd met een en ander in kennis gesteld. Ook
hier werd een nader onderzoek ingesteld, maar
zonder resultaat. Al is er dus geen positief be
wijs dat bedoelde paling de oorzaak was, het feit
dat in enkele dagen in verschillende wijken van
de stad 16 gevallen werden geconstateerd bij
personen die van de paling gegeten hadden, de
incubatietijd mede in aanmerking genomen en
het ontbreken van een mogelijke andere infectie-
bron, mag het toch wel vrij zeker worden ge
acht, dat inderdaad de paling de bron van be
smetting is geweest.
Gaan we de verdere gevallen na, dan blijkt
dat één patiënt de besmetting zeer vermoedelijk
reeds in Noord-Afrika heeft opgedaan. Twee
patiënten hadden ongekookte melk gedronken
op een boerderij, onderscheidenlijk één in Zuid-
Holland en één in Limburg. De adressen waren
niet bekend. Er deden zich twee laboratorium-
infecties voor. Drie gevallen zijn waarschijnlijk
ontstaan door contact met een typhuslijder, en
één geval door contact met een typhusbacillen-
drager. Eén patiënt werd vermoedelijk geïnfec
teerd door het zwemmen in de Kagerplassen,
terwijl van de overige 11 gevallen geen infectie-
bron kon worden aangewezen. Er zijn thans in
de gemeente ’s-Gravenhage 13 typhusbacillen-
dragers (10 vrouwen en 3 mannen) en 2 para-
typhusbaeillendragers (beide vrouwen) bekend.
Diphtherie.
Het aantal aangegeven gevallen bedroeg 679
en was belangrijk lager dan in 1946 (1 999). Wel
zeer merkwaardig zijn hierbij vergeleken de
cijfers van de oorlogsjaren 19431944 en 1945.
toen er onderscheidenlijk 4 054, 5150 en 3256
gevallen waren aangegeven. Wat betreft de
leeftijd van de patiënten kunnen we het volgen
de vaststellen.
Van 01 jaar bedroeg het aantal gevallen 29:
één jaar: 58; twee jaar: 68; drie jaar: 87; vier
jaar: 67; vijf jaar: 42; zes jaar: 25; zeven jaar:
16; acht jaar: 17; negen jaar: 12; tien jaar: 8:
elf jaar: 4; twaalf jaar: 5; dertien jaar: 7; veer
tien jaar: 8; ouder dan veertien jaar: 226.
Hoewel uit deze kleine groep van cijfers geen
conclusie mag worden getrokken, is het toch wel
opvallend dat het aantal diphtherie-patiënten
boven de 14 jaar, de leeftijd waarboven niet
meer wordt ingeënt, vrij hoog is, in aanmerking
genomen dat het aantal individuen boven de 14
groter is dan beneden de 14 jaar. De diphtherie-
Febris typhoidea. Er werden 37 gevallen
aangegeven. Deze kwamen voor in 29 gezinnen,
waarvan: in één gezin 3 gevallen en in zes
gezinnen 2 gevallen.
Bij het onderzoek naar de bron bleek, dat in
16 gevallen zeer vermoedelijk de oorzaak moest
worden gezocht in het eten van gerookte paling.
Toen zich een typhusgeval voordeed bij de
familie van een bakker en kort daarop bij een
andere familie waar deze bakker brood be
zorgde, werd aanvankelijk gedacht, dat deze
bakker de besmetting had veroorzaakt. Doch
binnen enkele dagen daarna werden nog 15
gevallen aangegeven in diverse wijken van de
stad, waar genoemde bakker nimmer kwam.
Voorts bleek dat deze man geen typhusbacillen
in de ontlasting had. Het onderzoek werd echter
voort gezet en leidde ten slotte tot de vaststelling
van het feit, dat al deze patiënten gerookte pa
ling hadden gegeten, afkomstig van dezelfde
palingventer. De Keuringsdienst werd inge-
sehakeld en weldra werd deze palingventer
opgespoord en naar de Geneeskundige Dienst
gebracht, waar zijn ontlasting werd onderzocht.
De faeces bleken echter geen pathogene bacte
riën te bevatten. De aanwezige paling w'erd in
beslag genomen en onderzocht. Doch ook dit
onderzoek leverde niets bijzonders op. Van de
paling die destijds was verkocht, kon vanzelf
sprekend niets meer achterhaald worden. De
palingventer was afkomstig uit Volendam. De
geneeskundig-inspecteur voor Noord-Holland
Typhusgroep.
Paratyphus A kwam in 1947 niet voor.
Paratyphus B. 1. Gastro-enteritische vorm: in
2 gezinnen kwamen 2 gevallen voor. De bron kon
niet worden opgespoord.
2. Typheuze vorm: in 10 gezinnen kwamen 11
gevallen voor. Wat betreft de waarschijnlijke
besmettingsbron kon het volgende worden vast
gesteld:
3 patiënten werden gedurende een
Frankrijk geïnfecteerd;
hadden buiten de stad ongekookte
melk gedronken;
werden besmet door het eten van
eendeneieren
1 patiënt had rauw vlees gegeten
1 werd ziek door contact met een para-
typhuslijder.
Van de overige gevallen kon geen vermoede
lijke infectiebron worden vastgesteld.
VERSLAG VAN DE GEM. GENEESKUNDIGE EN GEZONDHEIDSDIENST.
99