41
3
van
dat,
van
van
ting van bestaande scholen of vestiging van
nieuwe. Overigens werd er op gewezen, dat aan
de behoefte aan gymnasiaal en lyceaal onder
wijs ruimschoots werd voldaan en dat er dan
ook geenszins aanleiding tot uitbreiding van
lyceaal onderwijs bestond.
Ten slotte werd nog gewezen op het gevaar,
dat verbonden is aan de toevoeging van afde
lingen aan bestaande scholen. Het is de gespe
cialiseerde school, hetzij h.b.s. A, hetzij h.b.s. B,
hetzij lyceum, hetzij handelsdagschool, welke,
naar het oordeel der Commissie, in de meest
gunstige omstandigheden verkeert om zich te
ontwikkelen tot een inrichting, waar bij het
onderwijs in al zijn geledingen ten volle reke
ning kan worden gehouden met doel en strek
king en waar het karakter der school het beste
tot zijn recht kan komen.
Overigens is de Commissie van oordeel, dat,
gezien de huidige bezetting der bestaande in
richtingen voor klassiek onderwijs, ook thans
van een behoefte aan uitbreiding op dit gebied
niet gesproken kan worden.
Op grond van een en ander adviseerde de
Commissie afwijzend ten aanzien van het ver
zoek tot omzetting van de 1ste h.b.s. in een
lyceum.
Aan de Wethouder van Onderwijs en Kunst
zaken werd op diens verzoek advies uitgebracht
terzake van een voorstel tot invoering van Rus
sisch als leervak op de Gemeentelijke handels-
avondscholen. De Commissie verklaarde in haar
advies doordrongen te zijn van de wenselijkheid,
dat de Russische taal in Nederland door meer
mensen wordt verstaan en gesproken dan thans
het geval is, maar van mening te zijn, dat deze
studie niet past in het programma van de Ge
meentelijke handelsavondscholen.
Met het hoofd van de afdeling Onderwijs der
Gemeentesecretarie werd correspondentie ge
voerd over het instituut der belangstellenden bij
de eindexamens van de A-afdelingen der hogere
burgerscholen. (Art. 57 van de Middelbaar-
onderwijswet.) Voor zover nog geen belangstel
lenden waren aangewezen bleek hiervoor bij
directeuren van bedrijven en handelsonderne-
mingen zeker interesse te bestaan. Hoewel zij
geen invloed uitoefenen op de beslissingen, is
hun aanwezigheid nuttig om het contact van
handel en bedrijf met de scholen te onder
houden.
In het verslagjaar keerde het onderwijs, zowel
aan de onder het toezicht der Commissie staande
Gemeentelijke als aan de bijzondere scholen,
meer en meer in normale banen terug. Ook aan
de vorming buiten schoolverband kon weer in
belangrijke mate aandacht worden besteed. In
dit verband moge o.a. genoemd worden het
organiseren van schoolreizen, van gezamenlijke
kracht aan het Haagse middelbaar onderwijs
ontvallen.
Voorts moge ook hier vermeld worden het
overlijden van Dr. E. H. Renkema, die, in zijn
kwaliteit van inspecteur bij het m.o., belast was
met het toezicht op de Gemeentelijke handels
avondscholen.
In de vacature, ontstaan aan de Gemeentelijke
handelsdagschool door het overlijden van haar
directeur, de heer G. Schilperoort, werd voor
zien door de benoeming van de heer A. van der
Wijden, voordien directeur der Gemeentelijke
handelsavondschool, welke tijdelijk is gevestigd
aan de Ferdinand-BolstrUat. In verband met
zijn nieuwe veelomvattende taak, zag de heer
Van der Wijden zich genoodzaakt voor zijn
functie als directeur der handelsavondschool te
bedanken. In de hierdoor ontstane vacature
werd nog niet voorzien; als waarnemend direc
teur werd aangewezen de heer G. J. Wiggers,
leraar der school.
Tot onderdirecteur der Gemeentelijke handels-
avondsehool werd benoemd de heer J. H.
Ruygrok.
Met ingang van 1 Maart 1947 werd de heer
G. de Haas hersteld in zijn functie van direc
teur der 7de Gemeentelijke h.b.s. aan de Raam
straat, nadat hy tijdelijk belast was geweest met
de dagelijkse leiding van de 6de Gemeentelijke
h.b.s. aan de Nieuwe Duinweg. Tot waarnemend
directeur van laatstgenoemde school werd be
noemd de heer W. Nieuwenhuyse. De Commissie
diende haar voordracht in voor de benoeming
van een nieuwe directeur; inmiddels werd de
heer W. de Lange als zodanig benoemd.
Een kwestie, welke reeds eerder door de Com
missie werd behandeld, kwam opnieuw7 aan de
orde, nl. de eventuele wenselijkheid van uitbrei
ding van het lyceaal onderw'ijs hier ter stede,
dit naar aanleiding van een verzoek van de
directeur der 1ste Gemeentelijke h.b.s. tot om
zetting van deze school in een lyceum.
Reeds in 1944 werd er door de Commissie op
gewezen, in een rapport door haar uitgebracht,
na overleg met de colleges van curatoren
het Gymnasium Haganum en der lycea,
wanneer men incidenteel, naar aanleiding
een toevallige momentele achteruitgang
een bepaalde school, in de onderwijsvoorziening
zou gaan ingrijpen, men niet kan geraken tot
een oplossing, die principieel verantwoord kan
worden ten aanzien van de vraag, welke de
beste verdeling en plaatsing van de verschil
lende scholen over de stad zou zijn. In een
advies, door de Commissie uitgebracht in No
vember 1946 over dezelfde kwestie, werd dit
standpunt nog eens nader uiteengezet en werd
nogmaals gewezen op de wenselijkheid, dat niet
incidenteel zou worden overgegaan tot omzet-
VERSLAG VOORTGEZET ONDfeRWIJS.